8. Inclusie op het gebied van vrije tijd en mobiliteit

Naast wonen, werk en onderwijs is ook vrijetijd voor de mens van wezenlijk belang. Dit domein zit wat hoger in de hiërarchie van basisbehoeften van Maslow (zie par. 1.1). In vrijetijdsbesteding heeft de mens de gelegenheid om zijn creatief, sociaal en intellectueel potentieel te ontwikkelen en te gebruiken op een wijze die hij geheel zelf kan kiezen.

We voegen het thema mobiliteit hieraan toe omdat vrije tijd en mobiliteit in elkaars verlengde liggen. Vrijetijdsbesteding betekent immers vaak ook erop uitgaan. Beiden raken op hun beurt aan toegankelijkheid, een onderwerp dat al als een rode draad door de drie vorige hoofdstukken liep. In dit hoofdstuk komt het meer expliciet aan de orde met betrekking tot vrijetijdsvoorzieningen, vervoer en openbare ruimten.

We beginnen dit hoofdstuk met een korte uitwerking van de betekenis van vrije tijd en mobiliteit voor de mens (par. 8.1). Daarna richten we de aandacht op de doelgroep mensen met een beperking (par. 8.2). We gaan in op de huidige situatie van vrije tijd en mobiliteit. In hoeverre is hierin sprake van inclusiviteit?

Vervolgens werken we de inclusieve route naar vrije tijd en mobiliteit uit op de drie niveaus macro, meso en micro (par. 8.3). Daarbij gaan we van de ‘casus’ mensen met een beperking naar iedereen. Want voor iedereen geldt natuurlijk dat vrije tijd en mobiliteit belangrijk is voor een goed leven. Daarna volgen suggesties voor verdiepende informatie en tips voor het bereiken van meer inclusie op dit gebied (par. 8.4). We sluiten af met vijf adviezen voor beleidsmakers (par. 8.5).

8.1      De betekenis van vrije tijd en mobiliteit voor mens en maatschappij

Vrije tijd, zo is de algemene opvatting, is de tijd die men niet hoeft te besteden aan verplichte of noodzakelijke activiteiten zoals (huishoudelijk) werk, zorg en studie. Zij wordt vooral geassocieerd met de mogelijkheid om datgene te doen wat men graag doet, zoals het beoefenen van een hobby, televisiekijken of eropuit gaan. Ook sport en spel kunnen in zijn algemeenheid gezien worden als vrijetijdsbesteding. Het woord vrije tijd komt oorspronkelijk van het Latijnse woord ‘otium’, dat ‘rust’ betekent.

In de wijze waarop er meer inhoudelijk tegen vrijetijdsbesteding wordt aangekeken, kunnen twee benaderingen worden onderscheiden. De eerste ziet vrije tijd als een tijd van recreatie, essentieel om betere prestaties op het werk of in studies te verkrijgen, omdat het ons in staat stelt de energie op te laden die wordt gebruikt in dagelijkse verplichtingen. Als zodanig zijn vrije tijd al die activiteiten die het individu vrijwillig uitvoert om zichzelf te ‘bevrijden’ van zijn professionele werk of studie en sociale verplichtingen. Met als doel om te ontspannen en te rusten, aangezien mentale rust essentieel is voor gezondheid en welzijn van de mens. Deze opvatting is verbonden aan het industriële tijdperk en komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in het rapport dat het Sociaal en Cultureel Planbureau enkele jaren geleden uitbracht over de verschillen in druk op vrouwen en mannen. Vrije tijd werd gedefinieerd als ‘de tijd de we overhouden na noodzakelijke bezigheden’ (SCP, 2016).

De tweede benadering gaat bij vrije tijd niet zozeer uit van ‘vrij zijn van’, maar meer van ‘vrij zijn tot’. Vrije tijd is in deze benadering ideaal om te zoeken naar nieuwe zingeving, nieuw gedrag, nieuwe contacten en nieuwe producten. En het versterkt je identiteit, omdat je datgene kan doen waar je jezelf in kunt ontplooien en plezier aan beleeft. Het belang van vrije tijd wordt hier gedefinieerd als tijd voor eigen zingeving volgens eigen regels. Doen waar je zin in hebt en waar je goed in bent.

De twee benaderingen worden ook wel in verband gebracht met negatieve en positieve vrijheid. Negatieve vrijheid veronderstelt beperkingen, bij positieve vrijheid gaat om het vermogen iets belangrijks en zinvols te verwezenlijken. Zoals de econoom Paul Teule betoogt, gaat het in het goede leven juist om positieve vrijheid, oftewel de vrijheid die mensen hebben wanneer ze in staat zijn dat te doen wat belangrijk voor hen is (Teule, 2016).

Het VN-verdrag volgt bij vrijetijdsbesteding in feite deze tweede benadering, waar het zegt dat landen ‘alle passende maatregelen nemen om personen met een handicap de kans te bieden hun creatieve, artistieke en intellectuele potentieel te ontwikkelen en gebruiken, niet alleen ten eigen bate maar ook ter verrijking van de maatschappij.’ (Artikel 30, lid 2). Vrijetijdsbesteding is op deze wijze verbonden aan inclusie.

Hoe staat mobiliteit in dit alles? Mobiliteit is een belangrijk middel om vrijetijdsbesteding te realiseren. Jezelf kunnen verplaatsen, door middel van goed toegankelijk vervoer, is essentieel voor een inclusieve samenleving. Want inwoners moeten zich, al dan niet zelfstandig, kunnen verplaatsen, niet alleen van bijvoorbeeld van huis naar werk en weer terug maar ook om hun vrije tijd goed door te brengen. Voor mensen met een beperking geldt: hoe meer zelfstandig vervoer georganiseerd kan worden, des te beter. Daarbij is aansluiting op het openbaar vervoer een belangrijk aandachtspunt. Toegankelijk openbaar vervoer draagt bij aan de zelfstandigheid en autonomie van personen met een beperking. Met andere woorden: mobiliteit is, letterlijk en figuurlijk, een voertuig naar een goed leven.

8.2      Vrije tijd en mobiliteit voor mensen met een beperking

Hoe is de situatie rond vrije tijd en mobiliteit voor mensen met een beperking? We beginnen deze paragraaf met het noemen van de artikelen uit het VN-verdrag die op vrije tijd en mobiliteit betrekking hebben. Daarna schenken we aandacht aan drie deelonderwerpen, namelijk: voorzieningen voor vrijetijdsbesteding; mobiliteit en vervoer; en informatievoorziening en communicatie. Daarna volgen enkele voorbeelden van innovatie die een inclusieve vrijetijdsbesteding en mobiliteit dichterbij kunnen brengen. We sluiten af met de samenvattende vraag in hoeverre er in ons land sprake is van inclusiviteit op het gebied van vrije tijd en mobiliteit.

8.2.1  Het VN-verdrag

Tot het domein vrije tijd en mobiliteit behoren vier artikelen uit het VN-verdrag. We geven de tekst van deze artikelen hieronder weer.

Verplichtingen van Staten op het gebied van Toegankelijkheid (Artikel 9)

  1. Teneinde personen met een handicap in staat te stellen zelfstandig te leven en volledig deel te nemen aan alle facetten van het leven, nemen de Staten die Partij zijn passende maatregelen om personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen de toegang te garanderen tot de fysieke omgeving, tot vervoer, informatie en communicatie, met inbegrip van informatie- en communicatietechnologieën en –systemen, en tot andere voorzieningen en diensten die openstaan voor, of verleend worden aan het publiek, in zowel stedelijke als landelijke gebieden. Deze maatregelen, die mede de identificatie en bestrijding van obstakels en barrières voor de toegankelijkheid omvatten, zijn onder andere van toepassing op: (a) gebouwen, wegen, vervoer en andere voorzieningen in gebouwen en daarbuiten, met inbegrip van scholen, huisvesting, medische voorzieningen en werkplekken, (b) informatie, communicatie en andere diensten, met inbegrip van elektronische diensten en nooddiensten.
  2. De Staten die Partij zijn nemen tevens passende maatregelen om: (a) de implementatie van minimumnormen en richtlijnen voor de toegankelijkheid van faciliteiten en diensten die openstaan voor, of verleend worden aan het publiek, te ontwikkelen, af te kondigen en te monitoren, (b) te waarborgen dat private instellingen die faciliteiten en diensten die openstaan voor, of verleend worden aan het publiek aanbieden, zich rekenschap geven van alle aspecten van de toegankelijkheid voor personen met een handicap, (c) betrokkenen te trainen inzake kwesties op het gebied van de toegankelijkheid waarmee personen met een handicap geconfronteerd worden, (d) openbare gebouwen en andere faciliteiten te voorzien van bewegwijzering in braille en in makkelijk te lezen en te begrijpen vormen, (e) te voorzien in vormen van hulp en bemiddeling door mensen, met inbegrip van begeleiders, mensen die voorlezen en professionele doventolken om de toegang tot gebouwen en andere faciliteiten, die openstaan voor het publiek te faciliteren, (f) andere passende vormen van hulp en ondersteuning aan personen met een handicap te bevorderen, teneinde te waarborgen dat zij toegang hebben tot informatie, (g) de toegang voor personen met een handicap tot nieuwe informatie en communicatietechnologieën en -systemen, met inbegrip van het internet, te bevorderen, (h) het ontwerp, de ontwikkeling, productie en distributie van toegankelijke informatie- en communicatietechnologieën, en communicatiesystemen in een vroeg stadium te bevorderen, opdat deze technologieën en systemen tegen minimale kosten toegankelijk worden.
(UN, 2007)


		

Verplichtingen van Staten op het gebied van Persoonlijke mobiliteit (Artikel 20)

De Staten die Partij zijn nemen alle effectieve maatregelen om de persoonlijke mobiliteit van personen met een handicap met de grootst mogelijke mate van zelfstandigheid te waarborgen onder meer door:
  1. de persoonlijke mobiliteit van personen met een handicap te faciliteren op de wijze en op het tijdstip van
  2. hun keuze en tegen een betaalbare prijs;
  3. >instellingen die mobiliteitshulpmiddelen, -instrumenten en ondersteunende technologieën produceren, aan te moedigen rekening te houden met alle aspecten van mobiliteit voor personen met een handicap.
(UN, 2007)


		
Verplichtingen van Staten op het gebied van Vrijheid van mening en meningsuiting en toegang tot informatie (Artikel 21)

De Staten die Partij zijn nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat personen met een handicap het recht op vrijheid van mening en meningsuiting kunnen uitoefenen, met inbegrip van de vrijheid om op voet van gelijkheid met anderen informatie en denkbeelden te vergaren, te ontvangen en te verstrekken middels elk 
communicatiemiddel van hun keuze, zoals omschreven in Artikel 2 van dit Verdrag, onder meer door:
  1. private instellingen die diensten verlenen aan het publiek, ook via het internet, aan te sporen informatie en diensten ook in voor personen met een handicap toegankelijke en bruikbare vorm te verlenen;
  2. de massamedia, met inbegrip van informatieverstrekkers via het internet, aan te moedigen hun diensten toegankelijk te maken voor personen met een handicap;
  3. het gebruik van gebarentalen te erkennen en te bevorderen.
(UN, 2007)


		
Verplichtingen van Staten op het gebied van Deelname aan het culturele leven, recreatie, vrijetijdsbesteding en sport (Artikel 30)

  1. De Staten die Partij zijn erkennen het recht van personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen deel te nemen aan het culturele leven en nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat personen met een handicap: (a) toegang hebben tot cultuuruitingen in toegankelijke vorm, (b) toegang hebben tot televisieprogramma’s, films, theater en andere culturele activiteiten in toegankelijke vorm, (c) toegang hebben tot plaatsen voor culturele uitvoeringen of diensten, zoals theaters, musea, bioscopen, bibliotheken en dienstverlening op het gebied van toerisme en zo veel mogelijk toegang tot monumenten en plaatsen van nationaal cultureel belang.
  2. De Staten die Partij zijn nemen alle passende maatregelen om personen met een handicap de kans te bieden hun creatieve, artistieke en intellectuele potentieel te ontwikkelen en gebruiken, niet alleen ten eigen bate maar ook ter verrijking van de maatschappij.
  3. De Staten die Partij zijn nemen alle passende maatregelen in overeenstemming met het internationale recht om te waarborgen dat wetgeving ter bescherming van de intellectuele eigendom geen onredelijke of discriminatoire belemmering vormt voor de toegang van personen met een handicap tot cultuuruitingen.
  4. Personen met een handicap hebben op voet van gelijkheid met anderen recht op erkenning en ondersteuning van hun specifieke culturele en taalkundige identiteit, met inbegrip van gebarentalen en de dovencultuur.
  5. Teneinde personen met een handicap in staat te stellen op voet van gelijkheid met anderen deel te nemen aan recreatie, vrijetijdsbesteding en sportactiviteiten, nemen de Staten die Partij zijn passende maatregelen: (a) teneinde deelname van personen met een handicap aan algemene sportactiviteiten op alle niveaus zo veel mogelijk aan te moedigen en te bevorderen, (b) teneinde te waarborgen dat personen met een handicap de kans krijgen handicap specifieke sport- en recreatieactiviteiten te organiseren, ontwikkelen en daaraan deel te nemen en daartoe te bevorderen dat hen op voet van gelijkheid met anderen passende instructie, training en middelen worden verschaft, (c) teneinde te waarborgen dat personen met een handicap toegang hebben tot sport-, recreatie-en toeristische locaties, (d) teneinde te waarborgen dat kinderen met een handicap op voet van gelijkheid met andere kinderen kunnen deelnemen aan spel-, recreatie-, vrijetijds- en sportactiviteiten, met inbegrip van activiteiten in schoolverband, (e) teneinde te waarborgen dat personen met een handicap toegang hebben tot diensten van degenen die betrokken zijn bij de organisatie van recreatie -, toeristische, vrijetijds- en sportactiviteiten.
(UN, 2007)
8.2.2  Voorzieningen voor vrijetijdsbesteding

Feitelijke participatie

Over de deelname van mensen met een beperking aan het culturele leven, recreatie, vrijetijdsbesteding en sport kunnen we het volgende zeggen (Nivel, 2020; Nivel e.a., 2021; RIVM, 2020).

Over het algemeen is de participatie van mensen met een beperking op deze deelgebieden het afgelopen decennium gelijk gebleven en lager dan voor mensen zonder een beperking. Vooral mensen met een verstandelijke beperking en degenen met meervoudige beperkingen hebben een lagere participatie op alle gebieden. Voor zowel mensen met een lichamelijke beperking of psychische aandoening als de algemene bevolking geldt dat participatie op deelgebieden hoger ligt wanneer zij belang hechten aan participatie op dat deelgebied.

Specifieke cijfers zijn beschikbaar voor mensen met een lichamelijke beperking, mensen met een verstandelijke beperking en mensen met een psychische aandoening.

Participatie van mensen met een lichamelijke beperking:

  • In de periode 2008-2018 is er een toename in het percentage mensen met een lichamelijke beperking dat tenminste maandelijks uitgaansgelegenheden bezoekt. Ook bezoekt een groter aandeel regelmatig een restaurant of café. Er is geen significante toename te zien in het bezoek aan musea, attracties, bioscoop en theater.
  • Het percentage mensen dat tenminste maandelijks aan een verenigingsactiviteit deelneemt, is in deze periode afgenomen. Datzelfde geldt voor mensen die maandelijks deelnemen aan een religieuze bijeenkomst. Het percentage dat een cursus voor plezier of persoonlijke ontwikkeling volgt is daarentegen gestegen.
  • In de periode 2016-2020 ontmoeten mensen met een lichamelijke beperking in alle vier jaren nagenoeg even vaak vrienden als mensen in de algemene bevolking.
  • Van de mensen met een lichamelijke beperking van 12 jaar en ouder doet 24% wekelijks aan sport.

Participatie van mensen met een verstandelijke beperking:

  • Van deze mensen maakt 44% regelmatig gebruik van minimaal twee buurtvoorzieningen (in de algemene bevolking is dit 75%).
  • Van hen onderneemt 77% minimaal maandelijks activiteiten in de vrije tijd en doet 12% dat ook zonder mensen met een verstandelijke beperking (vaak georganiseerd).
  • Van hen ontmoet 59% minimaal maandelijks vrienden of goede kennissen (in de algemene bevolking is dit 85%) en ontmoet 41% minimaal maandelijks ook vrienden of goede kennissen zonder een verstandelijke beperking.

Participatie van mensen met een psychische aandoening:

  • In de periode 2016-2020 ligt de participatie van deze mensen over het algemeen iets lager dan de participatie van de algemene bevolking. Uitzonderingen hierop zijn het gebruik van openbaar vervoer en het doen van vrijwilligerswerk. Op deze deelgebieden ligt de participatie van mensen met een psychische aandoening relatief hoger dan die van de algemene bevolking.
  • Het aandeel mensen met een psychische aandoening dat maandelijks een attractie, museum, bioscoop of theater bezoekt, is in 2020 lager dan in 2019. Hiermee is het verschil met de algemene bevolking toegenomen.

Persoonlijke ervaringen wijzen op tekortkomingen

Mensen met een beperking is in een aantal onderzoeken ook zelf gevraagd naar hun ervaringen in de vrije tijd (Nivel, 2020; Nivel, 2021; Alliantie VN-verdrag, 2019). Het beeld dat hieruit tevoorschijn komt, is dat zij het vrijetijdsleven erg belangrijk vinden. Mensen met een lichamelijke beperking bezoeken graag een attractie, museum, bioscoop of theater. Datzelfde geldt voor mensen met een psychische aandoening. Het georganiseerd kunnen sporten vinden beide groepen wat minder belangrijk.

Mensen met een verstandelijke beperking en mensen met met meervoudige beperkingen hebben een lagere participatie op alle deelgebieden van de vrije tijd. Tegelijkertijd hebben ze een sterke behoefte aan meer sociale contacten. Mensen uit deze groepen geven aan hoe belangrijk ondersteuning daarbij is, bijvoorbeeld voor daten, vriendschap en seksuele intimiteit.

Men ontmoet veel belemmeringen in de toegankelijkheid van vrijetijdsvoorzieningen. Bijvoorbeeld:

  • Mensen met mobiliteits- en zintuigelijke beperkingen vertellen hoe de ontoegankelijkheid van gebouwen en openbare ruimte en de onveiligheid door obstakels op straten en trottoirs het lastig maken om deel te nemen aan het culturele leven, recreatie en vrijetijdsbesteding.
  • Culturele podia zijn vaak niet toegankelijk en regelgeving en vergunningen van gemeenten lijken hier geen rekening mee te houden.
  • Er is veel ontoegankelijkheid bij openlucht muziekfestivals. Ook zijn bioscopen en theaters lang niet altijd rolstoeltoegankelijk. Het enige theatergezelschap dat theater in gebarentaal aanbood, stopte in 2015 door gebrek aan subsidie.
  • Een belemmering van een andere orde zijn de kosten. De Wet langdurige zorg vergoedt geen ondersteuning voor sociale uitstapjes en vrijetijdsbesteding, wat deelname in het culturele leven, recreatie, vrijetijdsbesteding en sport voor mensen met een ernstige verstandelijke en zintuigelijke of fysieke beperking ernstig belemmert.

Toegankelijkheid van locaties: veel knelpunten

We gaan nu verder in op de toegankelijkheid. Het College voor de Rechten van de Mens voerde een aparte studie uit naar de toegankelijkheid van goederen en diensten in ons land, waaronder ook die van vrijetijdsvoorzieningen (CRvdM, 2019).

Het college signaleert om te beginnen dat er tal van voorbeelden zijn van goede initiatieven die de toegankelijkheid van vrijetijdslocaties willen verbeteren.

Initiatieven voor de verbetering van toegankelijkheid van vrijetijdslocaties in Nederland

  • Er is het project ‘Natuur, toegankelijk voor iedereen’ van Natuurmonumenten, samen met belangenorganisaties.
  • HandicapNL en de stichting No Restrictions Party Unlimited willen festivals toegankelijk maken voor mensen met een beperking. Dankzij hun inzet opende Zwarte Cross het eerste festivalhotel voor mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking.
  • Tijdens het jaarlijkse theaterfestival De Parade zijn tolken Nederlandse Gebarentaal aanwezig.
  • Een ander initiatief voor mensen met een auditieve beperking is het ‘Songfestival in Gebaren’ van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO). Door middel van een extra televisie-uitzending met een gebarentolk was het Eurovisie Songfestival in 2021 ook te volgen voor mensen die doof of slechthorend zijn.
  • Een initiatief dat hierbij aansluit, is de inzet van tolken Nederlandse Gebarentaal en muziektolken op podia van belangrijke evenementen voor de LHBTI-gemeenschap, zoals de Amsterdamse en Rotterdamse Gay Pride, Roze Zaterdag en Aids Memorial Day. Dit initiatief is afkomstig van de organisatie Het Roze Gebaar.

Daarnaast werden veel knelpunten gevonden, met name bij de fysieke toegankelijkheid van gebouwen, theaters, musea, bioscopen en sportfaciliteiten. De volgende casus laat zien wat iemand met een gehoorbeperking zoal tegenkomt.

‘Verplicht culturele instellingen hun producties toegankelijk te maken’

Dennis Hoogeveen (31) uit Groningen is zelfstandig ondernemer. Zijn bedrijf vertaalt teksten en filmpjes op websites naar de Nederlandse Gebarentaal (NGT). Ook organiseerde Hoogeveen de Werelddovendag in september 2019 en is hij freelance museumgids in het Groninger Museum en het Drents Museum.

‘Ik ben doof geboren en gebruik geen hoorhulpmiddelen. In mijn vrije tijd ga ik graag naar musea en de bioscoop. Soms is er een theatervoorstelling die toegankelijk is voor doven en slechthorenden, waar ik heenga. Een enorm goed initiatief vind ik Musea in Gebaren. Zestien musea doen hieraan mee met speciaal opgeleide, dove museumgidsen. Wat ook aardig is geregeld, is de ondertiteling in bioscopen. Vrijwel alles is ondertiteld. Alleen Nederlands gesproken films niet, hoewel daar altijd fondsen of zelfs ondertitels voor beschikbaar zijn. Bioscopen kiezen ervoor om die niet te gebruiken.’

Toegankelijkheid theaters 
‘De overheid kan meer doen om culturele instellingen te verplichten hun producties toegankelijk te maken. Bijvoorbeeld een deel van de subsidies voor musea oormerken voor toegankelijkheid. Ik vind vooral de toegankelijkheid van theaters op dit moment een groot probleem. Er wordt wel vaak ad hoc een gebarentolk ingezet om een voorstelling toegankelijk te maken voor een dove bezoeker. Maar de kwaliteit van deze tolken laat nogal eens te wensen over; ze zijn niet opgeleid om een voorstelling te tolken, of krijgen onvoldoende betaald voor voorbereiding.
Een groot gemis is dat er in Nederland geen door doven gemaakte voorstellingen zijn. In Noorwegen, Zweden en Finland zijn theatergezelschappen met exclusief dove acteurs, en producties die de dovencultuur weerspiegelen.
Om affiniteit met dovencultuur te hebben en deze cultuur te blijven ontwikkelen, zijn uitingen in de Nederlandse Gebarentaal nodig. Soms ga ik speciaal naar Noorwegen om die voorstellingen te bezoeken.’

Basisgebaren voor communicatie
‘Wekelijks squash en zwem ik. In de sporthal zou het een enorme aanvulling zijn als ik in gebarentaal kan aangeven dat ik een squashbaan heb gereserveerd of dat ik mijn zwemabonnement wil verlengen. Medewerkers hoeven echt geen volledige nieuwe taal te leren, basisgebaren om de communicatie te vergemakkelijken zou al top zijn. Ik doe geen teamsporten, maar van anderen weet ik dat bijvoorbeeld meedoen met voetbal niet altijd vanzelfsprekend is. Mensen ervaren wel eens discriminatie op basis van doofheid, of krijgen niet eens de kans om mee te doen.
Als museumgids en vertaler zie ik dat doven dankzij Nederlandse Gebarentaal veel meer meekrijgen. Bij de stichting DoofCentraal, waar ik vrijwilliger ben, maken we nieuws toegankelijk door wekelijks een aantal hoogtepunten samen te vatten in Nederlandse Gebarentaal. Door ons contact met dove kijkers merken we dat zij hun mening over onderwerpen nuanceren dankzij die nieuwe informatie. Normale nieuwsvoorziening is nou eenmaal auditief (radio en televisie) of tekstueel (nieuwsapps en kranten). Doven die de Nederlandse taal niet goed beheersen, hebben hierin een achterstand.’

(CRvdM, 2019)

Met betrekking tot het culturele leven maakt het College voor de Rechten van de Mens onderscheid tussen fysieke en sociale toegankelijkheid.

Op het punt van de fysieke toegankelijkheid wijst het college op het onderzoek van het bureau RIGO naar knelpunten die mensen met een beperking ervaren bij het gebruik van gebouwen met een publieksfunctie. Uit dit onderzoek blijkt het volgende:

  • Theaters en bioscopen zijn in de meeste gevallen wel toegankelijk. Soms zijn mensen niet tevreden met de voor hen bestemde plek – vooraan en alleen – die zij bijvoorbeeld op een festival krijgen aangewezen. Zij ervaren daarbij een sociale drempel om daadwerkelijk samen met anderen deel te kunnen deelnemen aan culturele evenementen.
  • Musea worden als gevolg van initiatieven steeds beter toegankelijk voor mensen met een beperking (zoals de jaarlijkse RAAK-stimuleringsprijs en het project ‘Onbeperkt Eropuit’ van De Zonnebloem).
  • Sinds mei 2019 biedt het Rijksmuseum in Amsterdam bezoekers met een auditieve beperking een videotour in Nederlandse Gebarentaal aan. Voor mensen met een auditieve beperking zou de aanwezigheid van een ringleiding in een gebouw of zaal waar lezingen en presentaties worden gegeven, ervoor kunnen zorgen dat zij deze ook kunnen volgen. Aandacht voor de akoestiek in gebouwen met een culturele functie zou deze ook toegankelijker kunnen maken voor deze groep.
  • Knelpunten die mensen met een fysieke beperking vaak ervaren in publieke gebouwen hebben te maken met de ontoegankelijkheid van toiletten. Deze zijn soms moeilijk te vinden of bevinden zich niet in het publiek toegankelijke deel. Deuren kunnen lastig te bedienen zijn.
  • De knelpunten die mensen met een visuele beperking het meest noemen, zijn het vinden van de ingang. Denk bijvoorbeeld aan een glazen pui met glazen deur of een wand met daarin een deur in dezelfde kleur, en gangpaden die niet vrij zijn. Sommige knelpunten hebben betrekking op de veiligheid: drempels, traptreden, ongelijke (glazen) wanden en te korte trapleuningen kunnen onveilige situaties opleveren.

Uit oordelen van het college blijkt dat er niet alleen fysieke drempels zijn die de toegankelijkheid belemmeren van goederen en diensten in de culturele sector maar ook sociale drempels. Nederlandse films in bioscopen en theaters zijn bijvoorbeeld niet goed toegankelijk voor mensen met een auditieve beperking, doordat zij doorgaans niet zijn ondertiteld. Het komt ook voor dat culturele verenigingen toegangseisen stellen aan mensen met een beperking die hun lidmaatschap belemmeren. Zie de nu volgende casus.

Geweigerd bij de zangvereniging

Een zangvereniging stelt als bijkomende toegangseis dat de koorleden een choreografie (‘swingende beweging’) moeten kunnen maken. Omdat de vrouw in de rolstoel dit niet zou kunnen, werd de vrouw niet toegelaten tot het koor. De vereniging wees de vrouw af zonder met haar in gesprek te gaan en zonder te onderzoeken of er een oplossing was (zoals zittend een swingende beweging maken). Het College voor de Rechten van de Mens oordeelde daarom dat er sprake is van verboden onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte. Immers, als een persoon zelf heeft aangegeven dat hij of zij vanwege een beperking behoefte heeft aan een aanpassing om deelname mogelijk te maken, dan moet de aanbieder van de betreffende dienst altijd onderzoeken of een ‘doeltreffende aanpassing’ de beperking kan wegnemen. Alleen wanneer een aanpassing een onevenredige belasting oplevert voor de aanbieder, is deze niet verplicht om een aanpassing te verrichten.

(CRvdM, 2019)

Op het gebied van sport speelt, aldus het college, vooral de fysieke toegankelijkheid. Ondanks de door de regering genomen maatregelen, maken mensen met een ernstige lichamelijke beperking vaak geen gebruik van sportvoorzieningen. Dit kan deels worden verklaard door de beperkte toegankelijkheid van sportcentra. In 2016 was 63 procent van deze faciliteiten niet toegankelijk voor mensen met een ernstige lichamelijke beperking. Er zijn nog steeds drempels en hulpmiddelen nodig, zoals een plank, om sportvoorzieningen daadwerkelijk toegankelijk te maken voor rolstoelgebruikers. Daarnaast zijn er nog weinig aanpassingen voor mensen met een visuele beperking. Fitnessapparaten zijn veelal niet toegankelijk voor deze groep.

Er is ook steeds begeleiding nodig, die niet altijd op het gewenste moment kan worden geboden. Ook is het voor slechtziende mensen die met een stok lopen erg moeilijk om zelf tussen sportende mensen en fitnessapparatuur de weg te vinden. Dat kan gevaarlijke situaties opleveren.

Specifieke vrijetijdservaringen van mensen met een lichamelijke beperking

Het Sociaal en Cultureel Planbureau voerde een uitgebreid onderzoek uit naar de toegankelijkheid die mensen met een lichamelijke beperking in de samenleving ervaren, met de veelzeggende titel ‘Ervaringen van Nederlanders met een lichamelijke beperking als spiegel van de samenleving’ (SCP, 2021). We gaan hieronder uitgebreid op dit onderzoek in. Het speelde zich af rondom drie vragen.

De eerste vraag luidde: Welke barrières ervaren personen met een lichamelijke beperking bij het bezoeken van publieke plekken en hoe werken deze barrières door in het volwaardig kunnen participeren?

Zonder uitzondering ervaren de deelnemers aan de studie dat zij niet gelijkwaardig mee kunnen doen, en velen hebben het gevoel dat er te weinig oog is voor hun situatie. In de verhalen die mensen vertellen, is veel aandacht voor praktische barrières. De barrières die mensen tegenkomen zijn heel divers en ook afhankelijk van de beperking, maar er zijn vier terugkomende punten:

  • Een euvel dat vaak genoemd werd, is het gebrek aan goed toegankelijke toiletten. De afwezigheid van een goed toegankelijk toilet kan een reden zijn om ergens niet naartoe te gaan, maar bijvoorbeeld ook om de hele avond niks te drinken.
  • Een tweede praktisch probleem dat vaak terugkwam, is de slechte fysieke toegankelijkheid van veel horecagelegenheden en winkels, vooral wanneer deze zich bevinden in historische binnensteden. Panden zijn daar vaak te krap, stoepen en pleinen moeilijk begaanbaar en parkeergelegenheden ver weg.
  • Een derde terugkerend probleem is het beperkte aantal rolstoelplaatsen in theaters, bioscopen, stadions en andere grote zalen. Hierdoor moeten mensen met een rolstoel vaak lang van tevoren boeken en kunnen zij vaak niet zitten naast de persoon met wie ze gekomen zijn.
  • Als laatste noemen we dat het vaak lastig is de informatie te vinden die nodig is om het bezoek voor te kunnen bereiden. Als informatie al beschikbaar is, is deze vaak niet actueel of niet precies genoeg. Online informatie van ervaringsdeskundigen kan uitkomst bieden.

Onprettig ervaren bejegening

De meest directe vorm van sociale barrières bestaat uit onprettige bejegening, wat regelmatig voorkomt in de openbare ruimte en in horecagelegenheden. In dit soort situaties worden mensen als ‘anders’ behandeld. Meestal ligt hier omgangsverlegenheid aan ten grondslag.

Praktische barrières zorgen dus voor zowel uitsluiting als ongelijkwaardigheid in het contact met andere mensen. De praktische barrière krijgt hiermee een gevoelswaarde die verder gaat dan dat het alleen maar lastig is.

Dat toegankelijkheid kennelijk te weinig prioriteit heeft, geeft de boodschap dat de samenleving het kennelijk niet belangrijk vindt dat mensen met een lichamelijke beperking volwaardig kunnen participeren.

De gevolgen van de barrières waar mensen tegenaan lopen zijn groot. Het levert hun veel verborgen arbeid op. Zo zijn mensen met een lichamelijke beperking vaak genoodzaakt om een bezoek van tevoren in detail voor te bereiden. Zij moeten informatie inwinnen over toegankelijkheid en vervoer en alles ruim van tevoren organiseren. Ook moeten zij afstemmen met anderen bij wie zij begrip moeten kweken voor hun situatie. Bovendien moet gedacht worden aan mogelijke onvoorziene blokkades, zoals een lift die kapot kan zijn. Dit extra werk kost tijd en energie die mensen met een lichamelijke beperking dus meer moeten investeren om naar een ontmoetingsplek toe te gaan dan mensen zonder beperking. Terwijl veel mensen met een lichamelijke beperking toch al juist minder energie hebben.

Naast het praktische extra werk, verzetten mensen met een beperking dus ook veel emotioneel werk.

Verschillen tussen publieke plekken

De tweede vraag was: Welke verschillen bestaan tussen typen publieke plekken in de mate waarin zij toegankelijk zijn voor mensen met een lichamelijke beperking en welke barrières spelen hierbij een rol?

In de uitkomsten kwam het volgende naar voren:

  • De openbare ruimte bevat veel onvoorspelbare fysieke obstakels.
  • In supermarkten lijkt de situatie beter dan in de openbare ruimte. Dat van de mensen met een ernstige lichamelijke beperking toch vrij veel personen niet of nauwelijks in een supermarkt komen, zou te maken kunnen hebben met de verplaatsing naar de supermarkt door de minder toegankelijke openbare ruimte.
  • Buurthuizen blijken geen populaire plek, waarbij meespeelt dat deze onder mensen met een lichamelijke beperking een vrij lage status blijken te hebben.
  • Plekken om te sporten zijn niet goed toegankelijk voor personen met een matige of ernstige lichamelijke beperking.
  • Uitgaansgelegenheden lijken van alle plekken tot de minst toegankelijke te behoren. De beperkte toegankelijkheid van deze plekken heeft gedeeltelijk te maken met de randvoorwaarden. Uitgaan is vaak duur, met financiële barrières tot gevolg. Daarbij bevinden veel uitgaansgelegenheden zich voor de meeste mensen niet naast de deur. Vervoer kan duur, ingewikkeld en vermoeiend zijn, waarbij zowel middelen als gezelschap – iemand die bijvoorbeeld kan rijden – nodig zijn om er op een prettige manier te komen en te verblijven.
  • Maar ook ter plaatse gaat uitgaan gepaard met barrières, te beginnen met de praktische barrières. Veel respondenten vertelden dat horecagelegenheden voor hen fysiek slecht toegankelijk zijn door te krappe toiletten, binnentrappen, drempels en volle of drukke ruimten.
Overheidsgebouwen niet altijd toegankelijk

Hoewel overheidsgebouwen relatief goed toegankelijk blijken, ligt de lat hier ook hoog. Toen mensen met een lichamelijke beperking een debat in de Tweede Kamer wilden volgen over het VN-verdrag, was het een enorme domper dat zij dit via een beeldverbinding moesten volgen door een tekort aan rolstoelplekken op de publieke tribune.

(SCP, 2021)

Invloed van individuele kenmerken

De derde vraag van het CBS-onderzoek luidde: Hoe werken andere individuele kenmerken in op de barrières die mensen met een lichamelijke beperking ervaren bij het bezoeken van publieke plekken?

Vier factoren kwamen naar voren als relevant:

  • Opleiding en financiële mogelijkheden. Het blijkt dat mensen met een lichamelijke beperking en een laag opleidingsniveau over de hele linie minder plekken bezoeken dan anderen met een hoger opleidingsniveau. Respondenten met geldgebrek ervaren veel hindernissen bij het deelnemen aan de samenleving. Niet alleen zijn hun mogelijkheden om activiteiten te ondernemen beperkt doordat zij moeten rondkomen met weinig geld, het bezoeken van plekken kan voor hen door hun beperking ook duurder zijn.
  • Een sociaal netwerk. Het belang van een sociaal netwerk kwam op vele manieren naar voren. Net als bij financiële middelen versterken de verschillen in sociale netwerken de ongelijke mogelijkheden van mensen met en zonder beperking in de samenleving.
  • Een migratieachtergrond. Aan de ene kant kan de migratieachtergrond op verschillende manieren gepaard gaan met extra uitsluiting. Aan de andere kant kwam de migratieachtergrond ook naar voren als een extra hulpbron.
  • Sekse. Het blijkt dat mannelijke deelnemers veel minder publieke plekken bezoeken dan vrouwelijke. Als het verschil specifiek voor mensen met een beperking is, zou een mogelijke verklaring kunnen zitten in de frictie tussen ‘mannelijkheid’ en het leven met een lichamelijke beperking. Waar mannelijkheid veelal geassocieerd wordt met waarden als fysieke kracht en autonomie, wordt een lichamelijke beperking geassocieerd met zwakte en afhankelijkheid.
8.2.3  Mobiliteit en vervoer

Vervoer is een uiterst belangrijk middel voor de besteding van vrije tijd buitenshuis. Bij mensen met een beperking gaat het dan vrijwel altijd om vervoer dat door anderen wordt verzorgd, in het bijzonder openbaar vervoer. Waar mensen uit de algemene bevolking relatief vaker dan mensen met een beperking aangeven dat zij meedoen belangrijk vinden, is een uitzondering hierop het gebruik kunnen maken van openbaar vervoer. Dat vinden mensen met een beperking even belangrijk of zelfs belangrijker dan mensen in de algemene bevolking (Nivel e.a., 2021).

Op de achtergrond speelt hierbij de indeling in niveaus van aanpassing die in het VN-verdrag worden genoemd:

  1. Algemeen beleid. Je maakt zo veel mogelijk aanpassingen voor een zo groot mogelijke groep. In dit geval bijvoorbeeld een toegankelijk openbaar vervoer voor iedereen.
  2. Specifiek beleid. Dat richt zich op bepaalde groepen. Een voorbeeld hiervan is een apart regionaal systeem voor vervoer voor reizigers met een mobiliteitsbeperking.
  3. Individuele aanpassingen. Voorbeelden zijn het speciaal vervoer in busjes en taxi’s.

Het VN-verdrag is helder in zijn voorkeur: zo veel mogelijk algemeen beleid, zo min mogelijk specifiek beleid en pas in het uiterste geval individuele aanpassingen.

Ervaringen van mensen met vervoer en mobiliteit

Waarschijnlijk omdat vervoer voor mensen met een beperking zo belangrijk is om een zelfstandig en zelf gekozen leven te leiden, is er veel bekend over de ervaringen die zij met vervoer en mobiliteit hebben. We bundelen hieronder de kennis uit verschillende onderzoeken (Alliantie VN-verdrag, 2019; Nivel, 2020; SCP, 2021; CRvdM, 2021).

Het volgende is gebleken:

  • Mensen met visuele en andere beperkingen melden dat straten vaker als ‘shared space’ worden ingericht, waarbij geen onderscheid meer is tussen trottoir, oversteekplaatsen en autowegen. Hierdoor zijn er voor hen geen afgeschermde veilige zones meer. Ze mijden het uitgaan in publieke ruimtes uit angst aangereden te worden en melden dit als grote zorg.
  • Voor mensen met een lichamelijke beperking biedt openbaar vervoer meer zelfstandigheid en over treinen zijn velen tevreden. Het lokale openbaar vervoer wordt als minder toegankelijk ervaren. Een probleem hierbij is dat buschauffeurs niet altijd de moeite nemen om de plank neer te laten, waardoor mensen die hiervan afhankelijk zijn de bus niet in kunnen.
  • Voor mensen met een lichamelijke beperking maakt een passend vervoermiddel een groot verschil. Een aangepaste elektrische fiets, handbike of auto kan vele mogelijkheden openen. Zij ervaren echter veel problemen met het aanvragen van deze hulpmiddelen. Zij krijgen te maken met lange wachttijden, maar ook met beslissingen waar zij zich niet in kunnen vinden en complexe bureaucratische processen waarbij instanties vaak naar elkaar verwijzen. Het aanvragen van voorzieningen kost dan ook veel moeite en niet zelden voeren zij langdurige juridische procedures.
  • Mensen met een beperking ervaren het openbaar vervoer nog regelmatig als ontoegankelijk. De omgeving van het station of de halte is bijvoorbeeld niet toegankelijk en soms zijn er weinig tot geen toegankelijkheidsvoorzieningen. Zo blijkt dat bus- en tramhaltes lang niet altijd toegankelijk zijn voor mensen in een rolstoel of mensen met een visuele of auditieve beperking. In een onderzoek uit 2018 naar de toegankelijkheid van treinstations en de stationsomgeving komen verschillende aandachtspunten naar voren. Daartoe behoren obstakels op de route naar het station, bijvoorbeeld omdat er onveilige oversteekplaatsen zijn of omdat er voorwerpen op de looproute staan. Daarnaast kan het lastig zijn om van het treinstation naar de bus- of tramhalte te komen, omdat verschillende gebieden niet goed op elkaar zijn aangesloten. Hierbij kan worden gedacht aan het ontbreken van een geleidelijn voor blinden en slechtzienden van het station naar de bushalte.

Mensen met een verstandelijke beperking nemen op het gebied van vervoer en mobiliteit een bijzondere plaats in. Zij nemen veel minder deel aan openbaar vervoer dan zowel de algemene bevolking als mensen met een andere beperking. Slechts 49% maakt weleens gebruik van het openbaar vervoer.

Voor hen gelden naast voorkomende fysieke beperkingen nog meer beperkingen omdat zij onvoldoende het vervoer overzien en niet of onvoldoende kunnen handelen bij onverwachte omstandigheden. Zij zijn daarom in het openbaar vervoer voor het overgrote deel afhankelijk van begeleiding.

Ook blinde mensen hebben specifieke problemen. Zij kunnen niet zien welke bus in aantocht is en zouden geholpen zijn met auditieve ondersteuning. Wanneer er meer aandacht zou zijn voor visuele, auditieve ondersteuning en een hulpdienst zouden meer mensen zonder problemen kunnen deelnemen aan het openbaar vervoer. Dit geldt niet alleen voor mensen met een beperking maar ook voor anderen. Hier is maatschappelijke meerwaarde te bereiken.

Toegankelijkheid van bushaltes

Uit onderzoek blijkt dat het percentages bushaltes dat toegankelijk is voor mensen met een motorische beperking 45% is. Toegankelijk voor mensen met een visuele beperking is 49% van de bushaltes.

(RIVM, 2020)

Openbaar vervoer: veel hiaten in de toegankelijkheid

Wat valt er op wettelijk niveau en op beleidsniveau te zeggen over vervoer en mobiliteit?  Uit onderzoek blijkt over het openbaar vervoer het volgende (Alliantie VN-verdrag, 2019):

  • Wettelijke regels uit 2011 stellen doelen om het openbaar vervoer toegankelijk te maken volgens een gedetailleerd tijdschema. Alle treinstations, bussen, tram- en metrohaltes zouden in 2022 toegankelijk moeten zijn. Deze doelen zijn echter niet volledig gehaald, een belangrijk deel van de stations, bussen, tram- en metrohaltes is niet toegankelijk. Ook blijkt dat in toegankelijk gemaakte stations de perrons vaak niet aansluiten bij de instaphoogte. Reizigers met een beperking kunnen instaphulp reserveren. Deze is beschikbaar op slechts een kwart van alle treinstations. Volgens de huidige planning zijn treinstations pas vanaf 2030 zelfstandig toegankelijk en de treinen pas in 2045.
  • Bij aanbestedingen van openbaar vervoer door provinciale of lokale overheid blijkt dat toegankelijkheidseisen lager mogen zijn dan de eisen die de landelijke overheid stelt. Een klacht tegen een vervoerder bij het College voor de Rechten van de Mens over het ontbreken van een voorziening in treinen op een bepaald traject werd afgewezen omdat de voorziening niet was opgenomen in de aanbestedingsvoorwaarden. Gemeenten en provincies dienen bij aanbestedingen te letten op toegankelijkheid maar de landelijke overheid controleert daar niet op.
  • Een handboek over toegankelijk bouwen dat wordt gebruikt in opleidingen voor ontwerpers en architecten wordt niet verplicht gesteld in de praktijk. In opleidingen (bouwkunde, vervoer, telecommunicatie, IT) wordt niet verplicht aandacht besteed aan toegankelijkheid.
  • Toegankelijkheid van busvervoer blijkt slecht. Mensen met een beperking melden dat chauffeurs hen voorbijrijden omdat chauffeurs niet assisteren met instappen of omdat de lift stuk is. Onderzoek door het College voor de Rechten van de Mens bevestigt dat liften in een kwart van de bussen stuk zijn en dat chauffeurs vaak niet willen helpen. Zoals iemand zei: ‘Ik ben al meerdere keren geweigerd in de bus. En weet dus nooit of ik mijn bestemming bereik.’
  • Voor mensen met een verstandelijke beperking, een visuele beperking of laaggeletterden zijn de aanduiding van vertrektijden en routes niet te begrijpen of te gebruiken. Er is geen of onvoldoende auditieve en visuele ondersteuning van de reisinformatie.
Bejegening door buschauffeurs

Het College voor de Rechten van de Mens heeft verschillende zaken behandeld waarin de bejegening en assistentie door buschauffeurs centraal stond. In een zaak gaf de buschauffeur aan dat hij de reiziger niet zou helpen met instappen en dat de reiziger maar hulp moest vragen aan een medereiziger. Hier was sprake van discriminatie, omdat de buschauffeur het verlenen van assistentie niet mag overlaten aan een medereiziger. Om toegankelijk vervoer te realiseren is het blijvend van belang om werknemers bewust te maken van hun verantwoordelijkheden en waar nodig te trainen in het gebruik van voorzieningen.

(CRvdM, 2019)

Persoonlijke mobiliteit: willekeur en bureaucratie

Over de facilitering van persoonlijke mobiliteit is het volgende bekend (Alliantie VN-verdrag, 2019):

  • Gemeenten bieden aangepast lokaal vervoer aan voor mensen met een beperking. Er is een landelijk aanbod van rolstoeltaxi’s en ander regionaal vervoer met een standaardjaarbudget van maximaal 700 kilometer per gebruiker. Taxi’s komen vaak laat en maken combiritten, wat leidt tot veel wachten en te laat verschijnen op school, werk of afspraken. De enige klachtmogelijkheid is bij het vervoersbedrijf, wat doorgaans niet tot verbetering leidt.
  • Gemeenten weigeren soms om vervoer te regelen naar een school waar een kind met een beperking heen wil gaan. Zij verzorgen alleen vervoer naar de speciale school die het dichtst gelegen is bij de woning van het kind.
  • In minder dicht bevolkte delen van Nederland vervangen gemeenten en provinciebesturen openbaar vervoerbussen door bussen die door vrijwilligers worden bestuurd. De vrijwilligers in deze bussen mogen geen mensen in een rolstoel vervoeren. Rolstoelers worden zo gedwongen gebruik te maken van speciale taxi’s waarvoor het maximumbudget aan te reizen kilometers geldt.
  • De kwaliteit en keuzevrijheid voor hulpmiddelen en vervoermiddelen (zoals rolstoelen, scootmobielen en aangepaste fietsen) zijn beperkt. Gebruikers van elektrische rolstoelen klagen over de kwaliteit van de rolstoelen en dat ze soms weken moeten wachten op reparatie door het beperkte aantal leveranciers.
  • Gemeenten selecteren aanbieders van aangepast vervoer en hulpmiddelen via aanbestedingen. De aanbestedingen leiden tot een prijzenslag tussen aanbieders die ten koste kan gaan van de kwaliteit van dienstverlening.

Een woud aan afzonderlijke regelingen

Uit het voorafgaande blijkt hoezeer bureaucratische regels en gedrag het vervoer voor mensen met een beperking bemoeilijken. Het College voor de Rechten van de Mens gaat hier in zijn publicatie over het recht op mobiliteit verder op in (CRvdM, 2021).

Het college stelt dat de procedures die mensen moeten doorlopen voor het aanvragen van hulpmiddelen als ingewikkeld gelden: ‘Onderzoeken (van het SCP en de Nationale Ombudsman) beschrijven een dicht woud aan organen, regelingen en voorzieningen waarin zowel burgers als professionals gemakkelijk verdwalen. Hulpmiddelen worden immers uit verschillende wetten bekostigd, waarbij per hulpmiddel meerdere wetten van toepassing kunnen zijn. In het zorglandschap is de afbakening tussen de wetten niet altijd duidelijk en hierdoor is niet helder welke instantie verantwoordelijk is voor welke hulp en wie de regie voert.
Burgers weten vaak niet waar ze een hulpmiddel kunnen aanvragen. Bovendien zijn de informatie die de burger van de overheid ontvangt over het aanbod van hulpmiddelen en de regels over eigen bijdrage vaak niet eenduidig of moeilijk te begrijpen. En dit is precies een situatie waar het VN-comité voor waarschuwt: ernstige knelpunten die ontstaan omdat administratieve procedures heel ingewikkeld zijn.’

Uit raadplegingen van het college blijkt dat mensen met een beperking en hun organisaties het als een knelpunt ervaren dat hulpmiddelen niet ‘meebewegen’ met de persoon. Een hulpmiddel heb je niet voor niets, zo wordt aangegeven. Op twee punten knelt het gebrek aan meebewegen het meest:

  • De verstrekking van hulpmiddelen is in beginsel georganiseerd per leefdomein. ‘Dit brengt met zich mee dat verschillende wettelijke regimes tot stand zijn gebracht. Bij deze verschillende wetten hoort veelal een afzonderlijke uitvoeringsinstantie. Dit heeft geleid tot een versnipperd stelsel, wat de nodige knelpunten met zich meebrengt voor mensen met een beperking. Bijvoorbeeld wanneer zij te maken krijgen met een overgang naar een ander leefdomein, zoals van onderwijs naar werk. Het is niet vanzelfsprekend dat zij het hulpmiddel voor het ene leefdomein kunnen meenemen naar het andere domein. Zij moeten dan opnieuw een aanvraag indienen voor het hulpmiddel, met een mogelijk andere uitkomst. Dit is een tijdrovend proces dat veel energie kost.’
  • Bij verhuizing is het niet altijd mogelijk is een hulpmiddel mee te nemen naar een andere gemeente. ‘Gemeenten hebben veel beleidsvrijheid waar het gaat om het verstrekken van hulpmiddelen en werken veelal met eigen leveranciers. Ook in deze situaties moeten mensen met een beperking opnieuw de aanvraagprocedure doorlopen, waarbij zij niet de garantie hebben dat hetzelfde hulpmiddel wordt verstrekt. Het college ziet dat in dit kader stappen zijn gezet, onder meer door het ‘Convenant meeverhuizen van individuele mobiliteitshulpmiddelen en roerende woonvoorzieningen bij een verhuizing’. Dit convenant beoogt dat mensen hun hulpmiddel kunnen blijven gebruiken bij een verhuizing naar een andere gemeente. Of dit convenant ook daadwerkelijk leidt tot verbetering zal nog moeten blijken.’

Kortom, bij het inrichten van vervoer voor mensen met een beperking is de mens zelf nog onvoldoende vertrekpunt. Maatwerk wordt nog onvoldoende geleverd en er wordt geen rekening gehouden met de lange termijn. De volgende casus is hiervan een illustratie.

Steeds weer opnieuw moeten bewijzen dat je een handicap hebt

Eigenlijk zou Alisa Hol (34) met een Wajong-uitkering de hele dag thuis kunnen zitten. Maar dat wil ze niet. Daarom is ze een bedrijfje in cadeautjes en woonaccessoires gestart. Om dat te laten slagen, heeft ze hulpmiddelen nodig. Maar die krijgt ze niet zomaar. ‘Voor elke aanpassing moet ik steeds weer aantonen dat ik een handicap heb.’
Hoe zou het systeem beter ingericht kunnen worden? ‘Om te beginnen zou er één loket moeten komen’, zegt Hol. ‘Een loket waar je alle hulpmiddelen kunt aanvragen. Nu verwijst de ene instantie je naar de andere en andersom. Dat is frustrerend. Het zou niet uit moeten maken of je een hulpmiddel gebruikt voor werk, school of privé. Als je iets nodig hebt, heb je iets nodig.’

Wat volgens Hol ook anders zou moeten, is dat ze niet steeds weer opnieuw zou moeten bewijzen dat ze een handicap heeft. ‘Iedere keer weer moet ik beargumenteren waarom ik een bepaald hulpmiddel nodig heb. Dat gaat echt heel ver. Ze hebben bij de gemeente al tig onderzoeksverslagen van me gekregen. En toch blijven ze weer vragen om bewijzen.
Het probleem is dat het systeem gebaseerd is op wantrouwen. Begrijp me goed, ik vind het terecht dat de overheid niet zomaar allerlei hulpmiddelen afstaat, en dat ambtenaren altijd even bekijken of die daadwerkelijk nodig zijn. Maar waarom moet ik steeds weer opnieuw aantonen dat ik gehandicapt ben, terwijl ze al die verslagen al over me hebben. Ze weten zo langzamerhand bijna wat de spier in mijn linker teen wel en niet kan. En toch steeds weer die vraag naar onderbouwing.’

(CRvdM, 2019)

Lijnen voor verbetering

Het College voor de Rechten van de Mens ziet ook lijnen voor verbetering (CRvdM, 2019).

Allereerst de wettelijke lijn: ‘In de WGBH/CZ (Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte) staat dat geen onderscheid naar handicap of chronische ziekte mag worden gemaakt bij het aanbieden van OV-diensten en reisinformatie en bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten met betrekking tot het OV. In de ‘Regeling toegankelijkheid van het openbaar vervoer’ en het ‘Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer’ zijn nadere regels over deze verplichting neergelegd. Deze regelingen zijn erop gericht om het openbaar vervoer geleidelijk toegankelijk te maken voor mensen met een beperking die fysieke of sociale drempels ervaren bij het reizen.

Belangrijk is om te benoemen dat het ook hier om een geleidelijke realisatie gaat. De recent aangenomen ‘Europese toegankelijkheidsrichtlijn’ bestrijkt niet het volledige openbaar vervoer. Wel zijn in deze richtlijn eisen opgenomen met betrekking tot de toegankelijkheid van ticketmachines en incheckautomaten.

De regering heeft in het actieplan ‘Iedereen onderweg’ uitgesproken dat mensen met een beperking zo zelfstandig mogelijk met het OV moeten kunnen reizen en alleen waar nodig gebruik zouden moeten maken van het doelgroepenvervoer.’

Andere lijnen voor verbetering zijn:

  • ‘Betere samenwerking tussen de verschillende beheerders. De beheerder van het station en de beheerder van de stationsomgeving – vaak de gemeente – moeten samenwerken en afspraken maken om het geheel toegankelijk te maken voor mensen met een beperking. Obstakels en knelpunten kunnen ertoe leiden dat mensen geen gebruik meer durven maken van het openbaar vervoer. Dit blijkt ook uit een onderzoek onder gebruikers van het doelgroepenvervoer. Anderen geven aan dat het openbaar vervoer vaak niet geschikt is om mee te reizen met het oog op hun beperking. Het bereiken van de halte of het station levert voor hen te veel problemen op. Hiervoor is bewustwording nodig van vervoerders en/of provincies en gemeenten.
    Het is positief dat het verbeteren van de toegankelijkheid van stations en de omgeving daarvan op de agenda staat van zowel de overheid als de verschillende private reisorganisaties. Het is de bedoeling dat 90 procent van de stations in 2022 toegankelijk is voor mensen met een beperking. Dit houdt in dat mensen met een beperking zelfstandig de perrons kunnen bereiken en ook dat de perronhoogte wordt aangepast, zodat die aansluit bij het vervoersmiddel en een gelijkvloerse instap ontstaat. In 2030 zouden alle stations toegankelijk moeten zijn.’
  • ‘Naast de toegankelijkheid van het station en de stationsomgeving moeten voertuigen zoals treinen en bussen toegankelijk zijn voor mensen met een beperking. Het komt nog steeds voor dat zij problemen ondervinden met het betreden van een bus of trein, bijvoorbeeld omdat er oud materieel wordt ingezet dat niet toegankelijk is. Veel mensen die gebruikmaken van het doelgroepenvervoer geven aan niet met het openbaar vervoer te reizen omdat het betreden of verlaten van het voertuig een barrière vormt. Uit onderzoek van het college naar toegankelijkheid van het busvervoer kwamen knelpunten naar voren met betrekking tot de inrichting van de bus en de hulpvoorzieningen die nodig zijn om de bus te betreden. Een voorbeeld van een knelpunt is een rolstoelplank die niet naar behoren functioneert. Een ander knelpunt is dat de opstelplaats voor de rolstoel wordt bezet omdat er bijvoorbeeld kinderwagens of koffers staan.’
  • ‘Om het openbaar vervoer voor mensen met een beperking toegankelijk te maken, is het belangrijk dat medewerkers van vervoerders behulpzaam zijn. Bijvoorbeeld tijdens het in- en uitstappen, of als mensen met een beperking vragen hebben. Het college concludeerde in 2017 dat de assistentie en bejegening door buschauffeurs één van de knelpunten was bij de toegankelijkheid van het busvervoer. Zo weigerde de chauffeur in sommige gevallen om assistentie te verlenen. In andere gevallen werd deze assistentie met zo veel tegenzin verleend dat de reiziger zich hierdoor niet gewenst voelde. Ook in 2019 zijn er nog signalen dat buschauffeurs niet altijd adequate assistentie verlenen aan reizigers met een beperking of hen niet met respect behandelen.’

Fietsers met een beperking

Er is in ons land een groeiende en diverse groep fietsers met een fysieke beperking. Soms met een lichte beperking, soms met een wat zwaarder. Deze mensen kunnen vaak wel nog fietsen. Soms met een licht aangepaste fiets, soms met een zwaardere aangepaste fiets. In een onderzoek van de Fietsersbond (2021) wordt duidelijk dat fietsers met een fysieke beperking verschillende problemen tegenkomen. Deze problemen zijn te verdelen in drie thema’s: infrastructuur, bekostiging en erkenning.

Infrastructuur:

  • In Nederland is de fietsinfrastructuur grotendeels ingericht op het gebruik van tweewielfietsen door mensen met minimale of zonder fysieke beperkingen. Hierdoor is het voor fietsers met een fysieke beperking – die al dan niet gebruik maken van een aangepaste fiets – niet altijd mogelijk volledig mee te doen aan het fietsverkeer.
  • Daarnaast geldt over het algemeen dat obstakels en knelpunten die alle fietsers problemen bezorgen voor fietsers met een beperking meer problemen opleveren: te smalle fietspaden, kwaliteit van het wegdek, aanwezigheid van paaltjes, hekjes en sluizen, scheve fietspaden, steil wegdek, te weinig en slecht bereikbare parkeervoorzieningen en gedrag van andere weggebruikers.
  • Voor veel mensen die slecht ter been zijn maar nog goed kunnen fietsen fungeert de fiets als belangrijkste manier om van A naar B te komen zonder externe hulp. De fiets geeft daarbij vrijheid terug aan mensen die anders afhankelijk zijn van anderen. Die vrijheid wordt echter vaak beperkt wanneer een fietser met een beperking zijn/haar aangepaste fiets mee wil nemen in het openbaar vervoer. De NS staat bijvoorbeeld toe dat mensen met een beperking hun aangepaste fiets mee mogen nemen in de trein, maar alleen wanneer die via een zorgverzekeraar is aangevraagd.

Bekostiging:

  • De aanschaf van een aangepaste fiets is niet voor iedereen even vanzelfsprekend. Aangepaste fietsen komen in verschillende vormen en maten voor maar doordat er relatief maar weinig aanbieders zijn hebben ze gemeen dat ze allemaal significant duurder zijn dan de gemiddelde tweewielfiets. Een nieuwe aangedreven driewielfiets kost al gauw in de duizenden euro’s en is daardoor niet voor iedereen toegankelijk
  • Vanuit de Wmo kunnen mensen met een fysieke beperking – vaak onder strenge criteria – worden geholpen bij de aanschaf van een aangepaste fiets. Het probleem met de Wmo is dat er grote verschillen zijn per gemeente in wat voor hulp er kan worden geboden.
  • In sommige gemeenten is de aangepaste fiets helemaal geen optie binnen de Wmo. Deze mensen zijn aangewezen op een scootmobiel of moeten gebruik maken van de regiotaxi om zich te verplaatsen. Dit beperkt mensen met een fysieke beperking niet alleen in hun bewegingsvrijheid maar ontneemt ze ook de gezondheidsvoordelen die fietsen met zich meebrengt.

Erkenning:

  • Vooral voor mensen met een onzichtbare fysieke beperking is bewustwording een probleem. Mensen die slechtziend, slechthorend of slecht ter been zijn gebruiken vaak wel een tweewieler, maar hebben moeite bij het op- en afstappen en manoeuvreren. Doordat andere weggebruikers niet doorhebben dat er fietsers zijn met een onzichtbare fysieke beperkingen is er vaak onbegrip en irritatie wanneer er zich een gevaarlijke situatie voordoet. Meer bewustwording bij Nederlandse fietsers dat niet alle fietsers makkelijk kunnen manoeuvreren of aan de kant kunnen zou voor meer begrip voor fietsers met een fysieke beperking kunnen zorgen.
8.2.4  Informatievoorziening en communicatie

Het derde deelonderwerp van vrijetijdsbesteding en mobiliteit is de informatievoorziening en communicatie.

Media en overheidscommunicatie

Ook op dit onderwerp loopt het niet soepel. De Alliantie VN-verdrag (2019) merkt wat betreft de media en overheidscommunicatie het volgende op:

  • De Mediawet schrijft voor dat 95% van tv-programma’s van publieke omroepen en 50% van tv-programma’s van commerciële omroepen worden ondertiteld voor mensen die doof zijn of slechthorend. Organisaties van doven rapporteren over de slechte kwaliteit van ondertiteling. Er is geen wettelijk voorschrift voor inzet van een gebarentolk bij nieuwsvoorziening en overheidscommunicatie. De dovengemeenschap pleit al 30 jaar voor erkenning van de Nederlandse Gebarentaal (NGT). Een wetsvoorstel om NGT als officiële taal te erkennen is in 2016 ingediend in het parlement maar nog steeds niet aangenomen.
  • Er is beperkt aanbod van televisieprogramma’s in een format dat toegankelijk is voor mensen met een visuele beperking. Er is geen wetgeving voor audiodescriptie in Nederland. De publieke omroep is niet verplicht te voorzien in programma’s die toegankelijk zijn voor iedereen, ongeacht een beperking.
  • Mensen die doof zijn ondervinden dat gebarentolk, schrijftolken of schrijfapparatuur niet standaard beschikbaar is bij overheidsloketten, rechtbanken of andere belangrijke publieke diensten. Iemand die dergelijke hulp nodig heeft, moet dat zelf regelen. Inzet van een tolk moet worden afgewogen; er is recht op inzet van een gebarentolk voor slechts 30 uur per jaar (buiten inzet van een tolk in het onderwijs en betaald werk).
  • Telefonie, inclusief het noodnummer 112, is toegankelijk gemaakt door een tekst en beeldbemiddelingsdienst voor doven en slechthorenden en mensen met een spraakstoornis. Wie wil, kan via een speciale app berichten versturen of een gebarentolk inschakelen voor telefoongesprekken. Deze dienst is gratis voor mensen met een indicatie. Gerapporteerd wordt dat mensen die stotteren er geen gebruik van kunnen maken. Websites van bedrijven die goederen en diensten aanbieden (webwinkels, aanbieders van reizen, energiebedrijven en dergelijke), zijn niet goed toegankelijk, bleek in 2016 en in 2018.
  • Internet is nog lang niet toegankelijk voor mensen met een verstandelijke of zintuiglijke beperking, mensen met een psychische aandoening en laaggeletterden. Overheidswebsites en apps van de overheid voldoen niet of nauwelijks aan de richtlijnen voor toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid.
Toegankelijkheid van websites van overheid

Uit onderzoek blijkt dat het percentage websites van overheidsinstanties dat volledig voldoet aan de toegankelijkheidseisen 4% is. Het percentage overheidswebsites waarvan de beheerder aangaf dat iemand op managementniveau verantwoordelijk is voor de digitale toegankelijkheid van website(s) en mobiele applicatie(s) is 50%.

(RIVM, 2020)

Voor mensen met een lichamelijke beperking geeft internet geen problemen. In interviews vertelden verschillende deelnemers aan een onderzoek dat zij online een netwerk opbouwen. Hoewel digitale ontmoetingen dus grote voordelen met zich mee kunnen brengen, benadrukten deelnemers ook dat deze geen vervanging zijn van offline contact. Velen geven de voorkeur aan dit laatste, wat door sommigen ook wordt aangeduid als ‘echt’ contact (SCP, 2021).

Overige belemmeringen

Verdere signaleringen over informatievoorziening en communicatie zijn (CRvdM, 2019):

  • Voor mensen met een visuele beperking is het lastig om goede informatie te vinden over de mogelijkheden om aangepast te sporten en over het aanbod in de buurt. Vooral wanneer mensen op latere leeftijd blind worden, is het vinden van goede informatie over sport en bewegen moeilijk. Hierdoor worden aangepaste sportvoorzieningen mogelijk niet optimaal gebruikt.
  • Mensen met een lichamelijke beperking ondervinden problemen bij het zoeken naar informatie over vakanties. Reisorganisaties geven niet altijd duidelijk aan of een hotel en de kamers rolstoeltoegankelijk zijn.
  • Voor mensen met een verstandelijke beperking en een mensen met een visuele beperking ontbreekt doorgaans de voorleesfunctie; zij kunnen vaak de hoeveelheid informatie niet overzien.
  • Websites van reisorganisaties voldoen veelal niet aan internationale richtlijnen voor toegankelijkheid. Voor mensen met een visuele beperking kan het invullen van een formulier bijvoorbeeld een obstakel zijn. Ook lopen zij tegen problemen aan als het gaat om vrijetijdsbesteding. Het is niet altijd duidelijk waar welke informatie hoort. Ook afbeeldingen zonder omschrijving, tekstkleuren die wegvallen tegen de achtergrond, uitklapmenu’s die niet werken met het toetsenbord en moeilijke teksten bij links zorgen voor problemen.
  • In een enquête onder professionals op het gebied van online verkoop geeft het merendeel aan nog geen aandacht te hebben besteed aan dit onderwerp. Bijvoorbeeld omdat het geen prioriteit heeft binnen het bedrijf of omdat ze er te weinig over weten. Volgens Artikel 2a van de WGBH/CZ moeten commerciële aanbieders hun goederen en diensten toegankelijk maken voor mensen met een beperking. Deze verplichting geldt ook voor online aanbieders. Alle aspecten van toegankelijkheid zijn hierbij van belang, dus ook informatie en communicatie toegesneden op personen met een zintuiglijke beperking en op personen met een verstandelijke beperking.

Digitale inclusie

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten maakt werk van ‘digitale inclusie’ (VNG, 2019b). Aanleiding is dat steeds meer diensten en producten van gemeenten digitaal worden aangeboden. Met inclusieve (digitale) dienstverlening bedoelt men: passende dienstverlening die voor iedereen vindbaar, toegankelijk en begrijpelijk is. Voor iedereen, dus ook voor mensen die om wat voor reden dan ook minder digitaal vaardig zijn.
Een groot deel van de mensen maakt hier graag gebruik van. Maar voor sommigen levert de digitalisering problemen op. Deze laatste groep moet ook dienstverlening kunnen ontvangen. Vandaar de slogan: ‘Digitaal waar het kan, persoonlijk waar het moet’. Deze slogan maakt in één keer de kern van inclusieve dienstverlening duidelijk, aldus de VNG. Om iedereen toegang te geven tot de gemeentelijke diensten, ook diegenen die niet met digitale dienstverlening uit de voeten kunnen, moet de fysieke dienstverlening blijven bestaan waar dat nodig is.

Tijdens het project ‘Gezamenlijke Persoonlijke Dienstverlening’ – een samenwerking van gemeenten, uitvoeringsorganisaties en het Rijk – is onderzoek gedaan naar hoe de dienstverlening aan minder digitaal vaardige personen verbeterd kan worden. Hieruit zijn drie manieren naar voren gekomen om dienstverlening (digitaal) inclusiever te maken:

  1. Inclusief aanbod: diensten en producten zo aanbieden dat ze gebruiksvriendelijk zijn.
  2. Zelfregie: inwoners zelf digitaal vaardig(er) maken, bijvoorbeeld door training.
  3. Hulpstructuren: persoonlijke ondersteuning voor mensen die er alleen niet uitkomen.
8.2.5  Voorbeelden van innovaties van vrije tijd en mobiliteit

Naast belemmeringen en bureaucratische drempels in vrijetijdsbesteding en mobiliteit voor mensen met een beperking, is er in ons land ook sprake van innovaties die inclusiviteit op dit gebied dichterbij brengen. Veel van die innovaties bevinden zich op het niveau van de casuïstiek, zij zijn nog niet structureel ingebed.

We geven drie voorbeelden. Het eerste laat zien hoe je met technische ingrepen je favoriete hobby kunt blijven uitoefenen.

Onbeperkt rijplezier

Motorrijders zijn kwetsbare verkeersdeelnemers; naar verhouding zijn ze vaker slachtoffer bij ongelukken. En toch zijn er mensen met een ernstige handicap die hoe dan ook de motor willen bestijgen. Ben je dan niet een beetje gek? Het rijden op zo’n machine vergt immers behendigheid, gevoel voor balans en gecoördineerd handelen. Daar heb je toch op zijn minst alle ledematen bij nodig, zou je denken.

In zijn werkplaats in Assen moet Albert Lukens hierom lachen. Want nee, dat hoeft dus niet. Lukens verbouwt motoren van mensen met een handicap, zodat ze toch de weg op kunnen. Hij pakt van een stelling een rechterkunstarm, gemaakt van carbon. Op de plek waar de hand hoort, zit een klem die op het stuur gedrukt wordt en die, vergelijkbaar met een skibinding, losschiet bij een val. In de elleboog zit een hydraulische scharnierverbinding die kleine schokken compenseert. De koppeling, het gas en de voorrem zijn allemaal te verplaatsen naar de goed functionerende arm, waardoor je met een kunstarm veilig een motorfiets kunt besturen, zegt Lukens.

Zijn bedrijf komt voort uit het Project Motor Mobiliteit voor Gehandicapten dat in 1995 officieel vorm kreeg en waarvan Rob Janssen de pionier was. De protheses werden in de loop der tijd steeds mooier, beter en innovatiever, zoals de arm met het kliksysteem. Dat moest ook, omdat het CBR, het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, steeds kritischer werd. De handicap moet nu door protheses en aanpassingen aan de motor volledig worden gecompenseerd. Nieuwe partners waren het orthopedische bedrijf Stel in Tynaarlo en een rijschool die gehandicapten leerde rijden op een aangepaste motor. Ook de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) werd erbij betrokken om de nieuwe, speciaal op de beperking af te stellen motor te keuren.
‘Wat wij hier als projectgroep voor elkaar hebben gekregen geldt nu als Europese norm’, zegt Janssen. ‘Wereldwijd zijn wij het verst met de ontwikkeling van deze motoren.’

(Magazine De Volkskrant, 28 augustus 2021)

De tweede casus laat zien waartoe het openbreken van bestaande kaders kan leiden.

De Special Social Club

Hogo van den Biggelaar is de initiatiefnemer van de Special Social Club, die zich inzet om mensen met een verstandelijke beperking uit hun isolement te halen. ‘Het begon met mijn broer Bob, die autisme heeft. Hij ging weleens met me mee naar feestjes, want hij houdt van mensen om zich heen. Maar eigenlijk gaven die feesten hem te veel prikkels. Toen ben ik op zoek gegaan naar uitgaansmogelijkheden voor mensen met een beperking, maar dat bleek allemaal te worden georganiseerd vanuit de zorg: in de middag, zonder alcohol en er werd tegen mij gepraat in plaats van tegen Bob. Het voelde niet als “uitgaan”.
Toen heb ik in november 2018 samen met twee vrienden zelf iets georganiseerd voor deze doelgroep. We hebben instellingen voor mensen met een beperking gebeld en verteld dat we een feest gingen geven. Van acht uur ’s avonds tot middernacht, met alcohol. Om kwart voor acht stond er al een lange rij voor de deur en de avond werd een geweldig succes. Ze vermaakten zich, er ontstonden verkeringen. Ik heb die avond letterlijk staan huilen van geluk. Het was duidelijk: het mocht niet bij een eenmalig feest blijven. Dus hebben we een stichting opgezet. Op Valentijnsdag 2019 hebben we een dating avond gehouden, ook dat was hartverscheurend mooi.’

‘Nu heeft de stichting twee vaste fulltime krachten, een kantoor en een leger vrijwilligers, die onder meer werken aan een platform waarop activiteiten staan voor mensen met een beperking. Ook is de club actief geworden in andere steden en doen we mee aan sportevenementen, zoals de Amsterdam Marathon. Ook mensen in een rolstoel doen mee. Die hebben we gewoon over de finish geduwd. Inkomsten krijgen we uit giften, maar we zoeken nog particulieren en bedrijven die onze groei willen sponsoren.
Mijn broer vindt het allemaal geweldig. Zijn sociale netwerk is er niet groter op geworden door corona. En hij had al geen groot netwerk. Nu is hij op clubfeesten dj Bobo en heeft hij al verschillende vrienden gemaakt. Hij heeft zelfs al eens gedraaid op een personeelsfeest van Heineken met negenhonderd man. Als broer vind ik dat geweldig om mee te maken.’

(NRC, 26 februari 2022)

De derde casus gaat over seks, erotiek en mensen met een beperking.

Faciliteren van erotische dienstverlening

Seks en intimiteit zijn voor mensen met een beperking minder vanzelfsprekend dan voor mensen zonder beperking, maar de behoefte vaak niet. De VGN spreekt hierover met twee bestuurders. Faciliteren organisaties deze zorg - of is het dienstverlening?
Ze zijn het erover eens. Bestuurders Ageeth Ouwehand (‘s Heeren Loo) en Frank van der Linden (Humanitas DMH) vinden dat het gebruik van sociaal erotische dienstverlening mogelijk moet zijn voor iedereen met een beperking die gehandicaptenzorg ontvangt. Beide organisaties faciliteren dit ook voor hun cliënten. Organiseren we dit inderdaad? Het blijkt namelijk geen onderwerp te zijn dat terugkomend op de agenda staat of bij het koffieapparaat wordt besproken.

Huidhonger
Iedereen heeft behoefte aan intimiteit, lichamelijke aandacht en seks. Voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking is dat veelal niet anders, maar het ontvangen daarvan is minder vanzelfsprekend. Uit diverse onderzoeken blijkt dat mensen met een beperking vaak een beperkt aantal contacten en vriendschappen hebben, laat staan intieme of seksuele relaties. Eenzaamheid is een groot probleem binnen de gehandicaptenzorg. Betaalde seks of het betalen voor intimiteit lijkt een oplossing voor huidhonger; de intense behoefte aan lichamelijk contact. Er zijn diverse professionele organisaties die (online) daten, intimiteit of seks specifiek voor mensen met een beperking mogelijk maken. In Nederland zijn ongeveer 150 erotische dienstverleners, oftewel verleners van sekszorg, werkzaam. Dat zijn overwegend vrouwen met een zorgachtergrond. Samen zijn zij tussen de 1.500 en 2.000 cliënten van dienst.

Bureaucratiseer de ziel er niet uit 
Een mooie ontwikkeling, vinden Ouwehand en Van der Linden, want seksualiteit hoort gewoon bij het leven. ‘We praten binnen de gehandicaptenzorg veel over inclusie, emancipatie, gelijkwaardigheid en het recht op zelfbeschikking. Seksualiteit is daar een heel belangrijk aspect in’, aldus Van der Linden. Binnen Humanitas DMH is het dan ook ‘normaal’ dat sekswerk wordt gefaciliteerd. Dat gebeurt in verschillende vormen en op verschillende plekken: van (online) daten tot een bezoek aan de wallen of een sekswerker die bij een cliënt thuis komt. De organisatie heeft zowel een commissie voor seksualiteit als een visie op seksualiteit. Hoewel Van der Linden wat ambivalent tegenover dat laatste staat. ‘Hoezo een visie? Hoezo beleid? Het is toch gewoon een onderdeel van het leven?’ Maar Ouwehand benadrukt dat een visie op drugs ook heel gebruikelijk is, net als een visie op eten en drinken, dus ook op seksualiteit. ‘We moeten alleen wel uitkijken dat we het onderwerp niet zó bureaucratiseren dat de ziel eruit gaat.’

Zorgvuldigheid in het voortraject 
Het organiseren van seksualiteit voor mensen met een beperking lijkt niet de grootste uitdaging. Dat is een kwestie van praktisch regelen, een afspraak maken. Het is vooral de zorgvuldigheid in het voortraject die veel aandacht vergt. ‘Ga als begeleider maar eens met ouders bespreken dat hun kind behoefte heeft aan seks’, zegt Ouwehand. ‘Of met een cliënt waar hij of zij behoefte aan heeft en welke mogelijkheden er zijn. Dat zijn heel spannende gesprekken voor beide partijen.’ Dus zetten ‘s Heeren Loo en Humanitas DMH sterk in op het toerusten van begeleiders en medewerkers met kennis en gespreksvaardigheden. Maar, zo geven de bestuurders aan, zo normaal als het is om sekswerk te faciliteren, zo normaal is het ook dat begeleiders een stapje terug doen. Van der Linden: ‘Soms zitten eigen normen en waarden in de weg, of heeft een begeleider zelf slechte seksuele ervaringen. Het is legitiem om een beroep te doen op je collega’s. Die ruimte en veiligheid moet er altijd zijn, over welk onderwerp het ook gaat.’

(www.vgn.nl)
8.2.6  In hoeverre is er sprake van inclusie in vrije tijd en mobiliteit?

In hoeverre kunnen we, uitgaande van de informatie uit de voorafgaande paragrafen, spreken van inclusie op het domein vrije tijd en mobiliteit? Voor het antwoord op deze vraag kijken we naar de vier kenmerken die we aan inclusie hebben verbonden (zie par. 3.1): daadwerkelijke participatie en integratie in de leefgemeenschap, het bestaan van interpersoonlijke relaties, gelegenheid tot het toepassen van persoonlijke kwaliteiten en het verkrijgen van benodigde ondersteuning.

Participatie

Vrijetijdsleven is belangrijk voor mensen met een beperking. Mensen met een lichamelijke beperking bezoeken graag een attractie, museum, bioscoop of theater. Datzelfde geldt voor mensen met een psychische aandoening. Mensen met een verstandelijke beperking en met meervoudige beperkingen hebben een lagere participatie op alle deelgebieden van de vrije tijd. Ze hebben daarbij ook een sterke behoefte aan meer sociale contacten. Mensen uit deze groepen geven aan hoe belangrijk ondersteuning daarbij is, bijvoorbeeld voor daten, vriendschap, seksuele intimiteit, het bezoeken van culturele evenementen, horeca en vervoer.

Toegankelijkheid van voorzieningen

Uitermate belangrijk bij het doorbrengen van vrije tijd buitenshuis is de toegankelijkheid van voorzieningen. Daar zijn goede voorbeelden van. Zo worden musea steeds toegankelijker. Daarnaast echter komen mensen met een beperking veel knelpunten tegen, met name bij de fysieke toegankelijkheid van gebouwen, theaters, musea, bioscopen en sportfaciliteiten. Samengevat:

  • Theaters en bioscopen zijn in de meeste gevallen wel fysiek toegankelijk. Maar regelmatig zijn mensen niet tevreden met de voor hen bestemde plek – vooraan en alleen – die zij krijgen aangewezen. Zij ervaren dan een sociale drempel om daadwerkelijk samen met anderen deel te kunnen deelnemen aan culturele evenementen.
  • Knelpunten die mensen met een fysieke beperking het meest in publieke gebouwen ervaren, hebben te maken met de ontoegankelijkheid van toiletten. Deze zijn soms moeilijk te vinden of bevinden zich niet in het publiek toegankelijke deel. Mensen met een visuele beperking ervaren belemmeringen in het vinden van de ingang en onveilige situaties bij bijvoorbeeld drempels en traptreden.
  • Op het gebied van sport speelt vooral de fysieke toegankelijkheid. Ondanks genomen maatregelen door de overheid maken mensen met ernstige lichamelijke beperkingen vaak geen gebruik van sportvoorzieningen. Dit kan deels worden verklaard door de beperkte toegankelijkheid van sportcentra.
  • Voor mensen met een verstandelijke beperking geldt hierbij dat zij vaak niet de juiste benadering krijgen en daarom geen gebruik kunnen maken van sportvoorzieningen. Er is een beperkt aantal sportverenigingen die naast een regulier aanbod zogenoemde G-teams hebben.

De gevolgen van de barrières waar mensen tegenaan lopen zijn groot. Het levert hun veel verborgen arbeid op. Zo zijn mensen met een lichamelijke beperking vaak genoodzaakt om een bezoek van tevoren in detail voor te bereiden. Zij moeten informatie inwinnen over toegankelijkheid en vervoer en alles ruim van tevoren organiseren. Ook moeten zij afstemmen met anderen bij wie zij begrip moeten kweken voor hun situatie. Bovendien moet worden gedacht aan mogelijke onvoorziene blokkades, zoals een lift die kapot kan zijn. Dit extra werk kost tijd en energie die mensen met een lichamelijke beperking dus meer moeten investeren om naar een ontmoetingsplek toe te gaan dan mensen zonder beperking, terwijl veel van hen juist toch al minder energie hebben. Voor mensen met een verstandelijke beperking is naast deze obstakels veelal de reis op zich een probleem, omdat zij de informatie niet overzien en geen begeleiding kunnen krijgen bij onverwachte gebeurtenissen.

Bejegening

De meest directe vorm van sociale barrières bestaat uit onprettige bejegening, wat vaak voorkomt in de openbare ruimte en in horecagelegenheden. Mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking hebben regelmatig te maken met een denigrerende bejegening, waar vooroordelen en ongemak in merkbaar zijn. In dit soort situaties worden mensen als ‘anders’ behandeld.

Vervoer en mobiliteit

In vervoer en mobiliteit zien we dezelfde verschijnselen: positieve ontwikkelingen naast slechte toegankelijkheid en een negatieve bejegening.
Mensen met een beperking ervaren het openbaar vervoer nog regelmatig als ontoegankelijk. De omgeving van het station of de halte is bijvoorbeeld niet toegankelijk; bus- en tramhaltes blijken lang niet altijd toegankelijk voor mensen in een rolstoel of mensen met een visuele of auditieve beperking.
Ook de toegankelijkheid van het busvervoer blijkt slecht. Zo rijden buschauffeurs mensen met een beperking voorbij omdat zij niet willen assisteren met instappen of omdat de lift stuk is. Taxi’s komen vaak laat en maken combiritten wat leidt tot veel wachten en te laat verschijnen op school, werk of afspraken.

Informatievoorziening

Ook rond informatievoorziening en communicatie is er nog veel ontoegankelijkheid. Hoewel de Mediawet voorschrijft dat 95% van tv-programma’s van publieke omroepen en 50% van tv-programma’s van commerciële omroepen worden ondertiteld voor mensen die doof zijn of slechthorend, gebeurt dit in de praktijk niet of met een slechte kwaliteit. Mensen die doof zijn ondervinden dat gebarentolk, schrijftolken of schrijfapparatuur niet standaard beschikbaar is bij overheidsloketten, rechtbanken of andere belangrijke publieke diensten. Iemand die dergelijke hulp nodig heeft, moet dat zelf regelen.

Mensen met een lichamelijke beperking ondervinden voorts problemen bij het zoeken naar informatie over vakanties. Reisorganisaties geven niet altijd duidelijk aan of een hotel en de kamers rolstoeltoegankelijk zijn. Websites van reisorganisaties voldoen veelal niet aan internationale richtlijnen voor toegankelijkheid. Voor mensen met een visuele beperking kan het invullen van een formulier bijvoorbeeld een obstakel zijn. Ook lopen zij tegen problemen aan als het gaat om vrijetijdsbesteding. Het is niet altijd duidelijk waar welke informatie hoort.

Bureaucratie

Verder zijn er rond vrijetijdsbesteding en mobiliteit veel problemen die te maken hebben met de bureaucratie. Mensen met een beperking en hun organisaties ervaren dat mobiliteitshulpmiddelen niet meebewegen met de persoon. Dit speelt bij verhuizingen naar een andere gemeente of bij wisseling van domein (zoals van onderwijs naar werk). Maatwerk wordt nog onvoldoende geleverd en er wordt geen rekening gehouden met de lange termijn.

Onderzoeken beschrijven een dicht woud aan organen, regelingen en voorzieningen waarin zowel burgers als professionals gemakkelijk verdwalen. Hulpmiddelen worden immers uit verschillende wetten bekostigd, waarbij per hulpmiddel meerdere wetten van toepassing kunnen zijn. In het zorglandschap is de afbakening tussen de wetten niet altijd duidelijk en hierdoor is niet helder welke instantie verantwoordelijk is voor welke hulp en wie de regie voert.
Burgers weten vaak niet waar ze een hulpmiddel kunnen aanvragen. Bovendien is de informatie die de burger van de overheid ontvangt over het aanbod van hulpmiddelen en de regels over eigen bijdrage vaak niet eenduidig of moeilijk te begrijpen. Zodoende zijn er ernstige knelpunten die ontstaan omdat administratieve procedures heel ingewikkeld zijn.

De eigen rol van mensen met een beperking

Tenslotte is een probleem dat veel mensen met een beperking zich niet bewust zijn van hun eigen rol bij het mogelijk maken van gelijkwaardige deelname. Door makkelijk te denken over zaken als apart zitten van het eigen gezelschap in een theater of het dan maar thuis volgen van een vergadering, gaan zij voorbij aan het grote belang dat dit soort zaken kan hebben voor veel mensen met en zonder een lichamelijke beperking en aan hun eigen rol in het waarborgen van hun recht hierop.

In tabel 13 vatten we het antwoord op de vraag naar de stand van zaken van inclusie in vrijetijdsbesteding en mobiliteit samen.

Tabel 13: In hoeverre is sprake van inclusie op het gebied van vrije tijd en mobiliteit?


Klik op de afbeelding voor een vergroting

Conclusie

De conclusie is dat veel knelpunten en belemmeringen in vrijetijdsbesteding buitenshuis te maken hebben met toegankelijkheid van voorzieningen, zowel praktisch als sociaal en emotioneel. Dat toegankelijkheid zo weinig prioriteit heeft, geeft de boodschap dat de samenleving het blijkbaar niet belangrijk vindt dat mensen met een beperking volwaardig kunnen participeren.
De barrières die mensen met een beperking ondervinden, maken deel uit van een diepgewortelde maatschappelijke structuur. Het systeem en de regelgeving domineren, de mens komt op de tweede of derde plaats.
Maar dat niet alleen. Er is lange tijd niet gedacht aan participatie van mensen met een beperking. De laatste tijd, waarin minderheden hun plek opeisen en inclusie een gedragen begrip begint te worden, is er aandacht voor de kwaliteit van leven voor mensen met een beperking. Iedereen gaat er steeds meer toe doen. Het is belangrijk dat deze beweging steeds meer zijn weg vindt in beleid dat dit mogelijk maakt.
In vrijetijdsbesteding, zo gaven we aan het begin van dit hoofdstuk aan, heeft de mens de gelegenheid om zijn creatieve, sociale en intellectuele potentieel te ontwikkelen en te gebruiken op een wijze die hij geheel zelf kan kiezen. In de praktijk is dat lastig. Het uiteindelijke ideaal dat mensen met een beperking opgaan in de samenleving is nog niet bereikt.

8.3      De route naar inclusie in vrije tijd en mobiliteit

In deze paragraaf geven we aan hoe de route naar meer inclusieve vrijetijdsbesteding en mobiliteit vormgegeven zou kunnen worden. Net als in de vorige hoofdstukken maken we hierbij onderscheid tussen de drie niveaus macro, meso en micro.

8.3.1  Inclusie op macroniveau

Pleidooi voor een planmatige aanpak

De diversiteit van onsamenhangende regels en willekeurige bejegening op het gebied van vrijetijdsbesteding en mobiliteit vraagt om een landelijke planmatige aanpak, aldus de Alliantie VN-verdrag (2019). Deze aanpak kan bestaan uit:

  • Een systematische landelijke inventarisatie – samen met (ervarings)deskundigen en technici – van de mogelijkheden tot doelmatige verbetering van de toegankelijkheid van voorzieningen voor diverse groepen gebruikers met een beperking. Deze inventarisatie zal op diverse terreinen moeten plaatsvinden: digitale media, gebouwen, gebouwde omgeving, vervoer en vrijetijdsvoorzieningen (parken, theaters, festivals). Die kennis kan dan op een toegankelijke manier ter beschikking worden gesteld. Je kunt verplichten dat bij aanbestedingen door de overheid van deze kennis gebruik wordt gemaakt. Meer concreet: verplicht gemeenten om bij vergunningverlening eisen te stellen aan toegankelijkheid van culturele podia, zwembaden, en andere openbare recreatiegelegenheden.
  • Verplicht beroepsopleidingen in relevante sectoren om, structureel en in samenwerking met ervaringsdeskundigen, aandacht te besteden aan de toegankelijkheid van voorzieningen en de bejegening van mensen met een beperking. Stel een programma van eisen vast waarin toegankelijkheid, gebruiksvriendelijkheid en de inzet van ervaringsdeskundigen worden opgenomen in curricula van beroepsopleidingen.
  • Omdat ontwerp, aanbestedingen, vergunningverlening voor gebouwen, openbaar vervoer, inrichting van openbare ruimten en wegen en evenementen op lokaal of provinciaal niveau worden uitgevoerd en beleidsvrijheid niet mag leiden tot het negeren van toegankelijkheidsvereisten, is het noodzakelijk dat de landelijke overheid actief landelijke voorschriften opstelt, beleid coördineert en monitort op uitkomsten. Een voorschrift kan zijn dat gemeenten bij het formuleren van een lokale omgevingsvisie, verplicht concrete doelstellingen opnemen voor:
    –  toegankelijke, veilige openbare ruimten voor mensen met rollator of rolstoel en blinden;
    –  betere toegankelijkheid en bruikbaarheid van gebouwen;
    –  speelplekken ingericht met speeltoestellen voor kinderen met en zonder beperking;
    –  voldoende beschikbaarheid van openbare toegankelijke toiletten;
    –  vermijden van ‘shared spaces’;
    –  beschikbaarheid (ook niet digitaal) van toegankelijke omgevingsplannen en bouwplannen.
  • Met betrekking tot informatie en communicatie: erken de Nederlandse Gebarentaal, verbeter de toegankelijkheid van internet voor mensen met een zintuigelijke of verstandelijke beperking en voor mensen met een psychische aandoening, garandeer toegankelijkheid van televisie voor mensen met een zintuigelijke beperking en garandeer adequate toegang tot alle informatie voor doven en slechthorenden.

Zelf voegen we hier nog aan toe:

  • Besteed campagnes aan beeldvorming over mensen met een beperking, in al hun levensomstandigheden als burger en niet als afhankelijke personen.
  • Zorg bij alle cultuur, sport en mobiliteit voor een betere begeleiding, met auditieve, visuele toepassingen met pictogrammen en met moderne digitale ondersteuningsmogelijkheden en innovaties. Zo kun je bij reizen gebruik maken van digitale begeleiding (apps) met meerdere functies als voorlezen, pictogrammen en een bereikbare hulpdienst met een centraal nummer.
  • Organiseer een hulpstructuur in het openbaar vervoer zodat mensen die nu gebruik maken van individueel vervoer, voor een deel gebruik kunnen maken van deze reguliere voorzieningen. Bijvoorbeeld mensen met een verstandelijke beperking hebben deze ondersteuning nodig om het openbaar vervoer te kunnen gebruiken.

Betere regelgeving voor hulpmiddelen nodig

Ook met betrekking tot hulpmiddelen valt het een en ander op landelijke niveau te doen. Bevindingen van het College voor de Rechten van de Mens laten zien dat het niet kunnen beschikken over een hulpmiddel, of het hebben van een hulpmiddel dat niet goed werkt, mensen met een beperking ernstig kan belemmeren in hun participatie. Daarnaast heeft dit ook negatieve gevolgen voor het realiseren van andere rechten, zoals het recht op sport, onderwijs en werk.

Het college geeft aan dat vanuit de overheid verschillende acties zijn ondernomen om knelpunten in relatie tot hulpmiddelen weg te nemen, ook waar het gaat om kwaliteit. Zo is een landelijk normenkader opgesteld en is voor hulpmiddelen een actieplan ontwikkeld. Maar veel kan nog worden verbeterd. Het college geeft de volgende aanbevelingen (CRvdM, 2021):

  • Procedures waardoor mensen met een beperking toegang kunnen krijgen tot hulpmiddelen moeten toegankelijk zijn, dus niet te ingewikkeld. Daarnaast moet er toegankelijke informatie beschikbaar zijn. Hierbij moet rekening gehouden worden met verschillende soorten beperkingen.
  • Gelet op het VN-verdrag is het aangewezen dat bij het inrichten van procedures en systemen meer gedacht wordt vanuit het positie van de mens die (noodgedwongen) gebruik maakt van de hulpmiddelen en minder vanuit het administratief-organisatorische perspectief van de beheerder van het systeem. De door de centrale overheid aangekondigde verkenning naar het onderbrengen van hulpmiddelenzorg in één regeling en de oproep van verschillende organisaties om te komen tot een wettelijke regeling voor hulpmiddelen en woningaanpassing bieden hiervoor aanknopingspunten.
  • Hulpmiddelen moeten van goede kwaliteit zijn. Bij het verstrekken van hulpmiddelen moeten de individuele benodigdheden en wensen van mensen met een beperking worden betrokken. Dit geldt zowel bij het verstrekken van een hulpmiddel, als bij onderhoud en reparaties.
  • Hoewel gebruikers van hulpmiddelen in het algemeen tevreden zijn over hun hulpmiddel, constateert het college dat zich nog verschillende knelpunten voordoen. Deze knelpunten zien met name op maatwerk. Mensen met een beperking geven aan dat er te weinig rekening wordt gehouden met wat zij nodig hebben. Dit geldt niet alleen bij de verstrekking van een hulpmiddel, maar ook bij reparaties.
  • Er moeten financiële middelen beschikbaar zijn om door middel van subsidies, uitkeringen of verstrekkingen mensen met een beperking te ondersteunen bij het verkrijgen van hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen ook in bruikleen worden verstrekt.
  • Mensen met een beperking zijn niet altijd goed op de hoogte van een mogelijke eigen bijdrage, omdat zij hier geen informatie over krijgen. Daarnaast is voor veel mensen onduidelijk wanneer een hulpmiddel wel of niet (gedeeltelijk) vergoed wordt.

Volgens het college moeten de mensen en hun mogelijkheden om te participeren dus veel meer centraal staan en consequent het vertrekpunt zijn bij het beoordelen en toewijzen van hulpmiddelen.

Het Ministerie van VWS heeft ambities om in participatie, toegankelijkheid en mobiliteit stappen te maken. In het kader van het programma Onbeperkt meedoen! (VWS, 2018c, 2020) zijn twee actielijnen van belang: de actielijn Participatie en toegankelijkheid en de Actielijn Vervoer. Op beide gaan we in.

De Actielijn Participatie en Toegankelijkheid

Deze actielijn wil mensen met een beperking meer kansen bieden om mee te doen op terreinen als sport, cultuur en media. Bovendien is het de bedoeling om meer websites en apps toegankelijk te maken en de informatievoorziening vanuit (semi-)overheden en andere partijen begrijpelijker te maken. Activiteiten en resultaten zijn tot dusver de volgende.

Op het gebied van sport

Het ministerie erkent dat mensen met een beperking minder vaak aan sport doen en minder vaak lid van een sportvereniging zijn dan mensen zonder beperking. Het wil dat sporters met een beperking ook aansluiting vinden bij verenigingen en plezier beleven aan sport. Diverse projecten zijn of worden uitgevoerd, waaronder:

  • Lokale sportakkoorden In 2019 is de implementatie van het Nationaal Sportakkoord In totaal zijn 339 lokale akkoorden afgesloten, door 355 gemeenten. Uit de analyse van de eerste 39 lokale sportakkoorden, die in november 2019 zijn ondertekend, blijkt dat het thema inclusief sporten en bewegen 35 keer benoemd en uitgewerkt is. Dit betekent dat in deze eerste akkoorden resultaatafspraken zijn gemaakt binnen het thema inclusief sporten.
  • Toegankelijke sport- en beweegaccommodaties. Via de Subsidieregeling stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties kunnen amateursportorganisaties investeren in de toegankelijkheid van hun accommodaties. Deze regeling vanuit het Ministerie van VWS loopt tot en met 1 januari 2024.

Op het gebied van cultuur

Culturele voorzieningen en activiteiten zijn nog niet altijd toegankelijk voor mensen met een beperking. Uit onderzoek blijkt dat mensen met een (lichamelijke) beperking minder aan cultuur doen dan mensen zonder een beperking. Het ministerie vindt het van belang dat mensen met een beperking op gelijke voet gebruik kunnen maken van culturele voorzieningen en mee kunnen doen aan culturele activiteiten. Doel is dat de verschillen in cultuurdeelname tussen mensen met en zonder een beperking kleiner worden.

Projecten op het gebied van cultuur

  • Programma Cultuurparticipatie. Dit is een samenwerking tussen het Ministerie van OCW, het Landelijk Kenniscentrum voor Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA) en het Fonds voor Cultuurparticipatie. Het richt zich op het wegnemen van fysieke, sociale of psychische drempels voor het meedoen aan cultuur. Het Ministerie van OCW stelt jaarlijks ruim vijf miljoen euro beschikbaar. Het programma loopt tot 2024.
  • Onderzoek toegankelijkheid cultuurinstellingen voor mensen met een beperking. De resultaten van dit onderzoek laten zien dat in de cultuursector diverse initiatieven zijn die de toegankelijkheid verbeteren. Zoals voorstellingen met gebarentolk, schrijftolk en audiodescriptie, tastbare kunstwerken en prikkelarme rondleidingen. Tegelijkertijd zijn er nog tal van drempels. Het onderzoek beveelt onder andere intensieve samenwerking aan tussen cultuurinstellingen en ervaringsdeskundigen. Voor die samenwerking kunnen handreikingen worden gebruikt, die samen met ervaringsdeskundigen zijn opgesteld (Significant APE, 2020; OCW, 2020f).

Op het gebied van digitale toegankelijkheid

Websites, portals en apps zijn niet altijd toegankelijk voor mensen met een beperking. Het ministerie wil dat mensen met een beperking zelf (en zonder hulp) afspraken kunnen maken, bijvoorbeeld in de zorg, en dat zij gemakkelijker zelfstandig online kunnen shoppen. (Semi)-overheidspartijen worden daarmee verplicht stapsgewijs aan toegankelijkheidseisen te voldoen en moeten hierover een toegankelijkheidsverklaring publiceren. Enkele activiteiten:

  • Wettelijke verplichting voor overheidswebsites. Deze is september 2020 ingegaan en houdt in dat overheidsinstanties maatregelen moeten nemen om hun websites toegankelijker te maken en daarover verantwoording af moeten leggen in een openbare, gestandaardiseerde toegankelijkheidsverklaring. Het Ministerie van BZK houdt het overzicht van verklaringen bij op toegankelijkheidsverklaring.nl/register. Dankzij het register is er nu aanzienlijk meer inzicht in de toegankelijkheid van overheidswebsites. Overheidsinstanties kunnen bovendien doelgerichter maatregelen nemen om de toegankelijkheid te vergroten. In dit proces kunnen belanghebbenden bij digitale toegankelijkheid een rol pakken, zoals Ieder(in) die de Toolkit toegankelijke gemeentewebsites heeft ontwikkeld.
  • Sinds de publicatie van de Europese webtoegankelijkheidsrichtlijn in 2016 is stevig ingezet op het vergroten van bewustwording rondom digitale toegankelijkheid. Zo is de nieuwe verplichting breed bij overheidsinstanties onder de aandacht gebracht: via informatiebijeenkomsten, workshops, webinars, publicaties, antwoorden op veel gestelde vragen en een informatieve website www.digitoegankelijk.nl. Verder is er actief gestuurd op het publiceren van toegankelijkheidsverklaringen, wat slechts gedeeltelijk resultaat heeft gehad. Niet alle overheidswebsites bevatten al een toegankelijkheidsverklaring. In de praktijk blijkt er niet zozeer sprake te zijn van onwil om toegankelijkheidsproblemen te verhelpen, maar van belemmeringen die worden ervaren: te weinig kennis, beperkt organisatorisch vermogen, beperkte middelen en te weinig bestuurlijke betrokkenheid. Door meer prioriteit te geven aan digitale toegankelijkheid zijn de genoemde belemmeringen weg te nemen.

Op het gebied van media

Het is belangrijk dat mensen met een beperking ook toegang hebben tot boeken, kranten, tijdschriften en televisieprogramma’s. Om dit zoveel mogelijk te waarborgen zijn er wettelijke kaders en worden er door diverse partijen initiatieven ondernomen. Drie activiteiten:

  • Toegankelijkheid in de Mediawet. Mei 2020 vond in de Tweede Kamer een overleg plaats over de implementatie van een EU-richtlijn voor audiovisuele diensten, waarvoor de Mediawet gewijzigd is. In de Mediawet is nu geregeld dat media-instellingen hun aanbod altijd en in toenemende mate toegankelijk moeten maken voor mensen met een auditieve of visuele beperking; en dat zij hierover moeten rapporteren aan het Commissariaat voor de Media. De landelijke publieke omroep voorziet via de NPO nu 95% van de Nederlandstalige programma’s van ondertiteling. Dit percentage ligt op 50% voor landelijke commerciële zenders. Voorts is er een amendement aangenomen dat regelt dat er bij crisiscommunicatie een gebarentolk moet worden ingezet.
  • Erkenning Nederlandse Gebarentaal. In oktober 2020 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het initiatiefwetsvoorstel om de Nederlandse Gebarentaal juridisch te erkennen. Zodra dit wetsvoorstel formeel bekrachtigd is, maakt het Ministerie van BZK in overleg met de andere betrokken departementen en Dovenschap een plan van aanpak voor de implementatie.
  • Aanbod audiodescriptie. Mensen met een visuele beperking kunnen de app Earcatch gebruiken voor audiodescriptie bij films en televisieseries van de NPO. De app biedt gesproken ondertiteling. Het is het streven van de NPO om meer televisieprogramma’s met audiodescriptie aan te laten bieden. Dit zou ook voor mensen met een verstandelijke beperking een oplossing zijn.

De Actielijn Vervoer

Deze actielijn heeft een drieledig doel: reizigers met een beperking steeds zelfstandiger gebruik laten maken van het openbaar vervoer, verbetering van het doelgroepenvervoer en verbetering van de aansluiting tussen doelgroepenvervoer en openbaar vervoer.

Daarom wordt er gewerkt aan het toegankelijk maken van meer haltes en stations, het vergroten van de gebruiksvriendelijkheid en het verder integreren van het doelgroepenvervoer.

Overheden en vervoerders hebben in de contourennota bij het Toekomstbeeld OV 2040 afgesproken om ernaar te streven dat het openbaar vervoer in 2040 volledig toegankelijk is conform het VN-verdrag. Dit betekent ook dat er bij de introductie van nieuwe diensten oog is voor toegankelijkheid en inclusiviteit en dat mobiliteitsaanbieders zich hiervan bewust zijn.

Activiteiten en resultaten tot dusver zijn:

  • Toegankelijkheid treinstations. Met het programma Toegankelijkheid Stations maakt ProRail alle treinstations in het hoofdrailnet toegankelijk voor mensen met een beperking. In 2019 was het percentage reizigers dat van of naar een toegankelijk station reist 66%. Naar verwachting is dat percentage in 2022 90%.
  • Toegankelijkheid bus- en tramhaltes. In overleg tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, decentrale overheden, vervoerders en vertegenwoordigers van mensen met een beperking komt het toegankelijk maken van meer van bus- en tramhaltes eveneens aan bod.
  • Inzet van OV-ambassadeurs die informatiebijeenkomsten, inloopspreekuren en proefreisjes organiseren. Zij verlagen de drempel voor mensen die moeite hebben met reizen en dragen bij aan verbetering en behoud van mobiliteit. Doel van hun werk is dat meer reizigers gebruik maken van het openbaar vervoer.

Daarnaast is er een vernieuwingsagenda Iedereen onderweg. Deze richt zich op toegankelijker doelgroepenvervoer en openbaar vervoer. Overheden, vervoerders en reizigers met een mobiliteitsbeperking werken samen aan structurele en merkbare verbeteringen in het vervoer. Iedereen onderweg heeft drie activiteiten:

  1. Gebruik van het openbaar vervoer stimuleren. In deze actielijn wordt bijvoorbeeld gewerkt aan verbetering van de betrouwbaarheid van reisinformatie, de monitoring van de werking van liften op stations en verbetering van de toegankelijkheid van stationsomgevingen.
  2. Doelgroepenvervoer efficiënter en klantgerichter organiseren. In deze actielijn wordt onder andere gewerkt aan een analyse van kwaliteitseisen van chauffeurs en de rol van klanttevredenheid hierbij, de gemeentelijke criteria en procedures bij de indicatiestelling en de mogelijkheden voor één loket.
  3. Doelgroepenvervoer en openbaar vervoer beter op elkaar laten aansluiten. In deze actielijn is onder meer een tool ontwikkeld waarmee overheden en vervoerders de reizigersvoorwaarden voor een (keten)reis kunnen vastleggen en zijn goede praktijkvoorbeelden in kaart gebracht.

Wat we in deze actielijn missen, is het tot stand brengen en stimuleren van hulpstructuren in het (openbaar) vervoer. Hierdoor kunnen mensen die nu zijn aangewezen op individueel vervoer, veel meer gebruik maken van de reguliere vervoersvoorzieningen.

Verbeteringen op stations

Reizen op elk moment 
De NS biedt op steeds meer stations-reisassistentie, waarmee reizigers met een beperking hulp krijgen bij het in- en uitstappen. NS Reisassistentie is inmiddels aan te vragen op 144 stations in Nederland. Sinds februari 2020 zijn hierbij ook de nachttreinen inbegrepen. Zo kunnen reizigers met een beperking op elk moment van de dag én nacht met de trein. Het is sinds kort ook mogelijk om de assistentieverlener op het vertrekperron te ontmoeten, wat de wachttijd verkort.
De NS heeft voor reizigers met een visuele of verstandelijke beperking en laaggeletterden de app NS-Perronwijzer geïntroduceerd. Deze app leest actuele vertrektijden voor. Reizigers kunnen zo een laatste check doen zodat ze in de juiste trein stappen.

Liften op stations
ProRail voert een project uit waarbij de werking van liften in stations wordt gemonitord. Naar verwachting zullen in 2022 alle liften zijn voorzien van deze monitoring. Hierdoor kunnen reizigers die zijn aangewezen op de lift weten of de lift waar zij gebruik van willen maken, werkt. ProRail zal deze real time informatie beschikbaar stellen, zodat app bouwers deze in de reisinformatie (zoals 9292 en de NS-app) kunnen opnemen.

De vervolgaanpak is dat, nadat in het voorjaar van 2021 nieuwe afspraken zijn gemaakt met de betrokken stakeholders, deze in regelgeving worden vastgelegd. Concreet heeft dit geleid tot een wijziging van het Besluit Toegankelijkheid van het openbaar vervoer en de Regeling Toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een aanscherping van de afspraken over het aanpassen van bus- en tramhaltes.

Bestuursakkoord OV

Met betrekking tot het openbaar vervoer in Nederland is in 2022 nog een volgende stap gezet. In ons land hebben twee miljoen mensen een beperking (zij zijn bijvoorbeeld slechtziend, blind of doof, hebben een lichamelijke of verstandelijke beperking of psychische problemen) en ervaren hierdoor obstakels in het openbaar vervoer, waardoor zij er geen of weinig gebruik van maken. Met als basis het VN-verdrag – dat Nederland heeft ondertekend en waarin is afgesproken hier iets aan te doen – is door de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, regionale bestuurders, ov-bedrijven en ProRail een bestuursakkoord getekend (Bestuursakkoord Toegankelijkheid Openbaar Vervoer 2022-2032, 2022; Ministerie van Infrastructuur en waterstaat, 2022). In dit akkoord zijn afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat in 2040 het openbaar vervoer volledig toegankelijk is voor iedereen.

De betrokkenen die hebben getekend, hebben onder meer afgesproken dat de reisinformatie eenvoudiger en duidelijker wordt, de toegankelijkheid van haltes en perrons wordt verbeterd en dat er vaker hulp wordt geboden om ervoor te zorgen dat iedereen met het openbaar vervoer kan reizen. Ook is afgesproken dat mensen met een beperking en hun vertegenwoordigende organisaties worden betrokken bij het maken van nieuw beleid.

Alle partijen zien het bestuursakkoord niet als een eindpunt maar als een vertrekpunt. Zo hebben nog niet alle treinen toiletten, maar zijn er wel afspraken gemaakt hoe daar aan wordt gewerkt. Ook zijn nog niet alle bushaltes in Nederland toegankelijk, maar ligt er nu wel een plan hoe dat in 2040 gerealiseerd moet zijn. De partijen gaan ervan uit dat het effect van het bestuursakkoord al op korte termijn voor de reiziger merkbaar is.

Verbetering situatie van fietsers met een beperking

Tot zover de actielijnen van het Ministerie van VWS. Met betrekking tot mobiliteit wordt een bijzondere groep gevormd door fietsers met een fysieke beperking. Het eerder (in paragraaf 8.2.3) genoemde onderzoek van de Fietsersbond (2021) liet tal van problemen zien waar zij tegenaan lopen. De bond heeft diverse ideeën op een rij gezet waarmee deze problemen – soms simpel en snel – kunnen worden opgelost.

Infrastructuur:

  • Smalle fietspaden verbreden zodat aangepaste fietsen ook gebruik kunnen maken van het fietspad.
  • Bij voorkeur asfalt in plaats van klinkers en kinderkopjes bij de aanleg van nieuwe fietspaden.
  • Onnodige paaltjes weghalen en waar nodig de ruimte tussen paaltjes en stoep verbreden.
  • Hekjes en sluizen zo ontwerpen dat aangepaste fietsen er ook met gemak doorheen kunnen.
  • Fietspaden waterpas aanleggen zodat driewielers niet naar de kant worden getrokken.
  • Hellingen bij op- en afritten zo flauw mogelijk maken zodat fietsers met een beperking hier ook gebruik van kunnen maken.
  • Geef fietsers groen licht als er geen ander verkeer is.
  • Geef prioriteit aan fietsers bij verkeerslichten door middel van verklikkers in het wegdek zodat fietsers met een beperking niet hoeven af te stappen bij verkeerslichten.
  • Houd bij omleidingen door wegwerkzaamheden rekening met de toegankelijkheid voor aangepaste fietsen en fietsers die niet met hun fiets aan de hand kunnen lopen.
  • Reserveer parkeerplaatsen – het liefst zo dicht mogelijk bij de eindbestemming – voor fietsers met een lichamelijke beperking en zorg ervoor dat er bij de aanleg van nieuwe fietsparkeervoorzieningen speciaal ruimte gemaakt wordt voor aangepaste fietsen.
  • Zorg ervoor dat alle fietsparkeervoorzieningen bereikbaar zijn voor mensen met een fysieke beperking – ook voor mensen die gebruik maken van een aangepaste fiets.
  • Zorg voor meer oplaadmogelijkheden voor gebruikers van elektrische (aangepaste) fietsen.
  • Meer duidelijkheid voor fietsers met een fysieke beperking die hun (aangepaste) fiets mee willen nemen in het ov.

Bekostiging:

  • Zorg voor landelijke aanbevelingen op het gebied van het verschaffen van een aangepaste fiets binnen de Wmo.
  • Zorg dat in gemeenten waar de aangepaste fiets kan worden aangevraagd via de Wmo deze optie ook actief wordt aangeboden als alternatief voor een scootmobiel.
  • Kijk als gemeente meer naar de behoefte van de individu bij het aanvragen van een aangepaste fiets via de Wmo.
  • Zorg dat bij woningen voor mensen met een fysieke beperking ook speciale ruimte is voor het parkeren van een aangepaste fiets.
  • Zorg dat werkgevers de aangepaste fiets ook opnemen in hun fietsplan.
  • Zorg voor landelijke aanbevelingen op het gebied van het verschaffen van een elektrische fiets binnen de Wmo voor mensen met een lichte fysieke beperking.

Erkenning:

  • Zet een campagne op gericht op de bewustwording van medeweggebruikers voor fietsers met een (onzichtbare) beperking.
  • Zorg bij handhavers voor meer bewustwording voor de problemen die fietsers met een beperking ervaren bij het fietsen en parkeren.
  • Zorg dat de European Disability Card in Nederland gebruikt kan worden als middel om ontheffing te krijgen voor het fietsen en parkeren op plekken waar dat anders verboden is.
  • Ontwikkel een (landelijke) sticker die fietsers met een beperking op hun fiets kunnen plakken om aan te tonen dat ze hun fiets als hulpmiddel gebruiken.
8.3.2  Inclusie op mesoniveau

We beginnen deze paragraaf met de aanbevelingen uit het onderzoek naar de toegankelijkheid van cultuurinstellingen dat we in de vorige paragraaf al noemden (Significant APE, 2020). Deze aanbevelingen zijn breder toepasbaar dan alleen op culturele instellingen; zij zijn goed bruikbaar voor diverse andere organisaties op het terrein van vrijetijdsbesteding.

Aanbevelingen aan culturele instellingen om toegankelijker te worden

Bewustwording en betrokkenheid op organisatieniveau
‘Culturele instellingen die inzetten op het vergroten van hun toegankelijkheid voor mensen met een beperking doen er goed aan toegankelijkheid en inclusie een uitgangspunt te maken in beleid en uitvoering van de organisatie. Ook specifiek in het financiële beleid.’

‘Om een toegankelijke instelling te worden is actieve betrokkenheid van alle medewerkers nodig. Dit zorgt voor draagkracht en daadkracht in de uitvoering. Er zijn verschillende mogelijkheden om hier invulling aan te geven. Hier volgt een opsomming van suggesties en aanbevelingen:
  1. Ken het VN-verdrag, de Nederlandse regelgeving en de correcte invulling van toegankelijkheidsvoorzieningen.
  2. Train medewerkers op alle niveaus in de organisatie, van baliemedewerkers en beveiligers tot administratie en directie.
  3. Werk samen met belangenverenigingen, maatschappelijke organisaties en (organisaties van) ervaringsdeskundigen.
  4. Maak beleid inclusief. Neem toegankelijke programma’s als integraal onderdeel op in beleid en beperk het niet tot eenmalige evenementen.
  5. Maak toegankelijke voorzieningen tot een integraal onderdeel van de praktijk en niet als bijkomstigheid.
  6. Ga bij verbouwingen en de opzet van tentoonstellingen en evenementen uit van een universeel ontwerp. ‘Universeel ontwerp’ wordt breed gedefinieerd als het ontwerp van producten en omgevingen die door alle mensen zoveel mogelijk kunnen worden gebruikt zonder de noodzaak van aanpassing of gespecialiseerd ontwerp. Dit houdt in de praktijk in dat locaties functioneel zijn, met goede toegang, en dat bij alle onderdelen is nagedacht over alle aspecten van toegankelijkheid voor een zo breed mogelijk publiek in termen van mogelijkheden en beperkingen. Betrek hierin ook ervaringsdeskundigen.’
‘Bewustwording betekent ook dat medewerkers zich ervan bewust zijn dat niet iedereen met een beperking zomaar benaderd wil worden tijdens een bezoek aan een culturele instelling.’

Kennis van de doelgroep en nauwe samenwerking
‘Het tweede kernpunt om toegankelijkheid vanuit organisatieniveau te vergroten is zorgen dat je de doelgroep kent en met hen samenwerkt. Op basis van hun ervaringen kunnen culturele instellingen praktische wijzigingen doorvoeren.

Goede kennis van de doelgroep en een goede samenwerking kan op verschillende manieren worden vormgegeven. Hieronder volgt een korte opsomming van mogelijkheden:
  1. Analyseer de bezoekerservaring van mensen met een beperking om kennis over de toegankelijkheid van je instelling te vergroten en te ontdekken waardoor de ervaring van mensen met een beperking wordt beïnvloed. Dit kan bijvoorbeeld met een klantreis, maar ook gewoon door na een voorstelling naar de ervaringen te vragen.
  2. Onderzoek de behoeften, interesses en verwachtingen van mensen met een beperking.
  3. Ga relaties aan met (lokale) belangenverenigingen, maatschappelijke organisaties en ervaringsdeskundigen, zodat de doelgroep regelmatig aanwezig is.
  4. Promoot speciale projecten gebaseerd op samenwerking, zodat nieuwe manieren van werken kunnen ontstaan op basis van dialoog, oefening en co-creatie.
  5. Beloon inbreng van ervaringsdeskundigen financieel.’
‘De aanbeveling die in de literatuur het meest naar voren komt is dat het nemen van beslissingen over toegankelijkheid het best in samenwerking met bezoekers met een beperking kan worden gedaan. Dit is ook conform het VN-verdrag, waarmee landen onderschrijven dat ‘personen met een handicap in de gelegenheid moeten worden gesteld actief betrokken te zijn bij de besluitvormingsprocessen over beleid en programma’s, met inbegrip van degenen die hen direct betreffen’.

We zien in de praktijk bijvoorbeeld bij het Rijksmuseum dat dit ook gebeurt. Dat mensen met een beperking worden betrokken om dingen te testen of om aan te geven waar verbetering nodig is. Ook in de bioscopenbranche wordt benoemd dat het structureel in gesprek zijn met ervaringsdeskundigen belangrijk is.’

(Significant APE, 2020)

Bij het onderwerp ‘kennis en samenwerking’ voegen we zelf nog toe:

  • Investeer bij medewerkers van culturele instellingen in kennis over de juiste bejegening.
  • Investeer in het empoweren van de mensen met een beperking door hen meer bewust te maken van hun mogelijkheden en stimuleer hen om gebruik te maken van wat er al is.

Inspiratie vanuit de VNG

Omdat veel aanbestedingen en vergunningverlening voor gebouwen, inrichting van openbare ruimten en wegen, openbaar vervoer en evenementen op lokaal niveau plaatsvinden, is het begrijpelijk dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten veel aandacht aan vrijetijd en mobiliteit schenkt. Zij gaf er de speciale publicatie Handreiking Lokale Inclusie Agenda over uit (VNG, 2019a).

Voor vrije tijd is het uitgangspunt: ‘In hun vrije tijd kunnen inwoners aan allerhande activiteiten deelnemen en locaties bezoeken. Op verschillende terreinen heeft de gemeente verschillende rollen, maar overal valt te werken aan verbetering van de toeganke­lijkheid (sociaal, fysiek en informatief).’

De VNG geeft in deze publicatie tal van voorbeelden en suggesties over hoe je als gemeente kunt organiseren en stimuleren dat ook mensen met een beperking aan het lokale vrijetijdsleven kunnen deelnemen. Men onderscheidt hierbij zeven onderwerpen: Winkels & Horeca, Spelen en sporten, Cultuur & Evenementen, Burgerschap, Openbare gebouwen, Informatie en Natuur (zie figuur 18). Op alle onderwerpen geeft men voorbeelden van activiteiten van gemeenten die andere gemeenten kunnen inspireren.

Bijvoorbeeld: de gemeente Almere heeft toegankelijkheidseisen opgenomen bij de verstrekking van vergunning voor evenementen. Ook bieden veel gemeenten informatie over toegankelijkheid aan via de website www.ongehinderd.nl.

Ook toegankelijk vervoer is, aldus de VNG, essentieel voor een inclusieve samenleving. Want inwoners moeten zich – al dan niet zelfstandig – kunnen verplaatsen tussen huis en werk en bij het uitgaan. Hoe meer zelfstandig dit georganiseerd kan worden, hoe beter. Daarbij is aansluiting op het openbaar vervoer een belangrijk aandachts­punt. De voorbeelden en suggesties op dit gebied bestrijken vier onderwerpen: Regionale samenwerking, Zelfstandig vervoer, Vervoer op maat en Openbaar vervoer (zie figuur 19).

Zo laat de gemeente Ridderkerk inwoners met een beperking wijken schouwen op de verkeerssituatie (bewegwijzering, verkeerslichten en drempels). En de gemeente Breda heeft een mentaal vangnet voor OV-gebruik ingericht.

Figuur 18: Overzicht van de gemeentelijke terreinen op het gebied van vrije tijd

Figuur 19: Overzicht van de gemeentelijke terreinen op het gebied van vervoer

Gemeenten kunnen zich door elkaars voorbeelden dus laten inspireren, maar kunnen natuurlijk ook zelf stuurkracht inzetten. Bijvoorbeeld (Alliantie VN-verdrag, 2019):

  • Men kan het voorbeeld van Almere breder toepassen: stel bij vergunningverlening eisen aan toegankelijkheid van culturele podia, zwembaden, en andere openbare recreatiegelegenheden.
  • Betrek bij aanbestedingen voor aangepast vervoer en voor hulpmiddelen mensen met een beperking bij het opstellen van aanbestedingsvoorwaarden en de selectie van bedrijven (is ook van toepassing op provincies).
  • Gemeenten kunnen een onafhankelijke klachtenprocedure rond hulpmiddelen inrichten en jaarlijks verantwoorden hoeveel klachten zijn ingediend en hoe op de klachten is gereageerd.

Het College voor de Rechten van de Mens adviseert gemeenten om voor de toegankelijkheid van openbare ruimten het zogenoemde BAKT-kader toe te passen (CRvdM, 2020b)

Het BAKT-kader

Beschikbaarheid
Bij beschikbaarheid draait het erom dat de juiste infrastructuur beschikbaar is om mensenrechten te realiseren. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de aanwezigheid van instellingen, wettelijke regelingen, faciliteiten, goederen en diensten.

Aanvaardbaarheid
Aanvaardbaarheid betekent dat bij de implementatie van mensenrechten rekening wordt gehouden met de verschillende achtergronden, groepen en culturen in de samenleving. Om een goed beeld te krijgen van wat aanvaardbaar is, is participatie nodig van de inwoners van de gemeente.

Kwaliteit
Goede naleving van mensenrechten betekent dat de gemeente er zorg voor draagt dat diensten en voorzieningen van goede kwaliteit zijn. Dit geldt niet alleen voor diensten en voorzieningen die de gemeente zelf aanbiedt, maar ook voor diensten en voorzieningen die door private partijen worden geleverd.

Toegankelijkheid
Deze kent meerdere facetten:
  • Allereerst moeten voorzieningen voor iedereen toegankelijk zijn. Er mag dus geen sprake zijn van discriminatie.
  • Daarnaast moeten voorzieningen ook fysiek toegankelijk zijn.
  • Een volgende component is economische toegankelijkheid. Voorzieningen moeten voor iedereen betaalbaar zijn.
  • Tenslotte is er de toegankelijkheid van informatie. Inwoners moeten toegang hebben tot informatie over diensten en voorzieningen en moeten deze informatie ook kunnen ontvangen en verspreiden.

Acties rondom hulpmiddelen

Met betrekking tot hulpmiddelen ziet het college dat vanuit de overheid verschillende acties zijn ondernomen om knelpunten in relatie tot hulpmiddelen weg te nemen, ook waar het gaat om kwaliteit. Op lokaal niveau is de verbeteragenda Wmo-hulpmiddelen gestart, wat onder andere heeft geleid tot het Convenant maatwerkprocedure. In het licht van het VN-verdrag is een positief aspect van deze ontwikkelingen dat de gebruiker van het hulpmiddel meer centraal wordt gesteld. Een belangrijke kanttekening is echter dat deze verschillende kaders en plannen veelal een niet-bindend karakter hebben. (CRvdM, 2021).

Bibliotheken

In zijn programma Onbeperkt meedoen! gaat het Ministerie van VWS ook nog in op de bibliotheken. Met stelt daarin het volgende (VWS, 2018c):

‘De Koninklijke Bibliotheek (KB) heeft op grond van de Wet Stelsel Openbare Bibliotheekvoorzieningen de taak de bibliotheekvoorziening voor mensen met een leesbeperking te verzorgen, en wordt hiervoor gefinancierd vanuit het Ministerie van OCW. Ter uitvoering hiervan subsidieert de KB de Bibliotheekservice Passend Lezen (BPL) en verleent opdracht tot het aanbieden van een (digitale) bibliotheekdienst. Mensen die hebben verklaard dat zij een leesbeperking hebben, kunnen zich bij BPL aanmelden voor het lenen van boeken, kranten en tijdschriften in een aangepaste leesvorm (audiolezen, braillelezen, letterlezen, combilezen) en voor specifieke diensten als reliëf en maatwerk.
Door en via de openbare bibliotheken worden er verschillende andere diensten voor mensen met een beperking aangeboden, zoals passend lezen en grootletterboeken, en vinden er voorleesactiviteiten plaats. Daarnaast is een actie het actualiseren van de toegankelijkheidsrichtlijnen voor openbare bibliotheken. Bibliotheken krijgen hiermee concrete handvatten om de toegankelijkheid van het gebouw, de collectie, de digitale diensten, de fysieke dienstverlening en de communicatie te verbeteren.
Om er stapsgewijs voor te zorgen dat informatie, algemene lectuur en lesmateriaal zoveel mogelijk vanaf de bron toegankelijk is, hebben diverse partijen van belanghebbenden een plan van aanpak gemaakt.’

Handreiking van CRvdM voor gemeenten en provincies

Bestuurders en ambtenaren van gemeenten en provincies hebben direct invloed op het leven van mensen met een beperking. Denk bijvoorbeeld aan het toegankelijk maken van de regionale bus of het inrichten van een inclusieve speeltuin waar elk kind kan spelen. Maar ook het in gebruik nemen van elektrische scooters in de stad, die vaak het vaste looppad van mensen met een visuele beperking blokkeren. Het is belangrijk om het VN-verdrag handicap mee te nemen bij het maken en uitvoeren van beleid en regelgeving. Dat is ook een verdragsverplichting.

Het College voor de Rechten van de Mens heeft voor deze bestuurders en ambtenaren een handreiking gemaakt met twee checklists (CRvdM, 2022d):

  • Een checklist juridische werkzaamheden, bedoeld voor wie tot taak heeft het maken van regelgeving. Zoals verordeningen en beleidsregels. De checklist kan in alle fasen van het traject gebruikt worden, maar is vooral geschikt voor de voorbereidende fase.
  • Een checklist beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering, bedoeld voor wie zich bezighoudt met het maken en uitvoeren van bijvoorbeeld beleidskaders en beleidsnota’s. Ook voor bedrijfsvoering, zoals in het geval van inclusieve werving en selectie van nieuwe medewerkers, is de checklist relevant.

Technologie als hulpmiddel

Voor vrijetijdsbesteding en mobiliteit kunnen ook technologische hulpmiddelen worden ingezet. Door brancheorganisatie VGN wordt hier aandacht aan geschonken in haar visienota 2030 (VGN, 2020).

Technologie, aldus de VGN, helpt mensen met een beperking om hun eigen leven zo betekenisvol en zelfstandig mogelijk te leiden. Het is gericht op het realiseren van slimme oplossingen voor mensen met een beperking op vrijwel alle gebieden. Men is bezig met de volgende activiteiten:

  • Inventarisatie van beschikbare (inter)nationale platforms en/of partners, zowel privaat als publiek, zodat men een goed beeld heeft in welke contacten en coalities geïnvesteerd kan worden om de sector een stap voorwaarts te brengen. De digitale (data)infrastructuur van de gehandicaptenzorg wordt verkend, zodat de huidige stand van zaken goed in beeld komt.
  • Met leden en partners worden drie technologische innovaties gekozen waarin VGN faciliteert, waardoor bijvoorbeeld de rocket wheelchair (een rolstoel voor alle omstandigheden en met alle aanpassingen die daarvoor nodig zijn om te lopen, zitten en geduwd te worden) in 2030 gerealiseerd zal zijn. Men brengt het proces op weg naar het eindresultaat in beeld en anderen kunnen op elk moment aansluiten.
  • Van drie innovaties worden herkenbare toekomstbeelden gemaakt, gericht op communicatie, mobiliteit en zelfstandigheid, ook om de bewustwording van de toepassing van technologie door professionals te stimuleren.
  • Coalities van organisaties waarin leden participeren en die zich richten op de implementatie van technologie worden gefaciliteerd.

Intussen gaan de technologische ontwikkelingen in de praktijk door. Een illustratie hiervan is de volgende casus.

Hoe slimme technologische oplossingen bijdragen aan meer zelfstandigheid en vrijheid 

Gijs van den Brink heeft bij Siza in Het Dorp in Arnhem een moderne zorgwoning gevonden die beter dan ooit uitdaagt tot herstel, na zijn hersenbloeding zesenhalf jaar geleden.

‘Ik heb twee maanden in coma gelegen en drie maanden in het ziekenhuis. Daarna begon het revalideren. Ik zat in een woonvorm in Amsterdam Zuidoost maar daar kwam ik niet verder. In Het Dorp ben ik helemaal opgebloeid. In het Trainingshuis daar dagen ze me uit tot steeds grote zelfstandigheid. Ik zit nu op 90 procent, ik wil naar de 100.’ Hij is ervan overtuigd dat hij dat gaat halen.
Gijs gaat binnen Het Dorp verhuizen. Het onderkomen dat hij verlaat, ligt prachtig verscholen tussen de bomen, dicht tegen de bosrijke vallei die Het Dorp doorklieft. Het ontwerp van Het Dorp van de architecten Jo van den Broek en Jaap Bakema was in de jaren zestig hypermodern. Het kreeg zijn vorm tussen 1965 en 1970 in de vorm van een tuinstad voor gehandicapten, die tot dan toe verbleven in instellingen ver buiten de bewoonde wereld. De woningen muntten uit in privacy, er waren plekken voor werk en dagbesteding, een supermarkt, een bibliotheek en winkels. Het bos was zorgvuldig gespaard om Het Dorp een groen aanzien te geven.

Maar de samenleving veranderde. Mensen met een beperking wonen tegenwoordig in gewone wijken, in aangepaste huizen. Het bos dat zo mooi om de woningen heen was gevouwen, maakt anno 2020 dat Gijs van den Brink zich in de schaduw geïsoleerd voelt.
Het nieuwe appartementencomplex laat overal licht binnen. Blikvanger beneden is de kantine van Academy Het Dorp, waar de nieuwste technologie wordt ontwikkeld en getest om de zelfstandigheid van mensen met een beperking te vergroten. Op de vijfde verdieping toont Gijs trots zijn prachtig en ruim appartement met balkon. Er is ruimte voor aansluiting van alle mogelijke apparatuur.
Voor Gijs is een zelf spoelend toilet al een geweldige verbetering, met een stang waar hij zichzelf kan optrekken. ‘Je hebt hier veel meer ruimte om te leren’, vindt hij. Hij wijst opnieuw op het fenomenale uitzicht, dat enorm motiveert om een tandje bij te zetten in zelfredzaamheid. ‘Je ziet, er gaat hier een wereld voor je open.’

Het Trainingshuis van Siza in Het Dorp maakt deel uit van een keten van langdurige zorg voor de revalidatie van mensen met niet aangeboren hersenletsel (NAH). Het gaat daarbij om mensen die getroffen zijn door een herseninfarct, ongeluk, tumor, hartstilstand, hersenbloeding of de gevolgen van een operatie. Per jaar krijgen zo’n 140.000 mensen hersenletsel als gevolg van ziektes en ongelukken.
Het Trainingshuis biedt twee jaar intensieve training naar zelfredzaamheid. Het is een aanvulling op de revalidatiecentra, waar het vaak niet mogelijk is om zo langdurig trainingen te volgen. Bij de trainingen wordt gebruik gemaakt van wetenschappelijk bewezen behandelingen en technologische ondersteuning.
Siza beschikt ook over een Regionaal Expertisecentrum NAH dat mensen op weg helpt bij de ondersteuning na de revalidatie. Behandelaren komen ook bij mensen thuis om hen en eventuele partners te helpen. In zo’n 30 procent van de gevallen krijgen mensen met hersenletsel te kampen met afasie, communicatieproblemen in taal, spraak, lezen en begrijpen van taal.
Op de website spreekt Siza de mensen rechtstreeks aan. ‘Leren omgaan met hersenletsel stopt niet na de revalidatiefase; ook daarna valt er nog veel te bereiken. Bovendien kunnen zich nieuwe vragen voordoen. Wat wil en kan je nog bereiken?’

(De Gelderlander, 18 juni 2020)

En samenwerking is cruciaal, zoals de volgende casus laat zien.

Digitale ondersteuning voor mensen met een verstandelijke beperking

Zorginstelling Abrona, vrijwilligersorganisatie Handjehelpen en Bibliotheek De tweede verdieping in Nieuwegein bieden onder de noemer van de Digibrigade digitale ondersteuning aan cliënten van Abrona.
De behoefte aan passende digitale ondersteuning blijkt groot. Wat begon als een kleinschalig experiment, ingegeven door een enkele praktijkvraag, ontwikkelt zich nu tot een project dat landelijk door andere bibliotheken en zorginstellingen kan worden overgenomen.

Behoorlijke uitdaging
'De toenemende digitalisering van de samenleving zorgt voor een behoorlijke uitdaging voor de grote groep mensen met een verstandelijke beperking. Voor steeds meer handelingen zijn digitale vaardigheden nodig. Beschik je daar niet over dan kom je niet mee', aldus Angela Meijers, ambulant ondersteuner bij Abrona. 'Dit is echt een probleem waar te weinig aandacht voor is. Stel je maar eens voor welke handelingen je dagelijks digitaal verricht; van het verzenden van e-mail, tot het betalen van rekeningen. En wat dacht je van zaken als Digi-D en de corona-app. Natuurlijk begeleiden wij onze cliënten op dit vlak, maar naast andere ondersteuningsvragen ontbreekt het in de individuele begeleiding aan tijd en middelen om mensen dit goed aan te leren.' Het samenwerkingsverband tussen Abrona, Handjehelpen en Bibliotheek De tweede verdieping is dan ook uit nood geboren en ontstaan vanuit directe behoefte uit de praktijk.

Expertise samenbrengen
Kiki Bathoorn, programmamaker De tweede verdieping: 'Een cliënt van Abrona meldde zich aan voor de reguliere ondersteuning van de Digibrigade. Zijn behoefte en manier van leren week echter zodanig af dat onze reguliere vrijwilligers niet de juiste ondersteuning konden bieden. Zonde natuurlijk; iemand die wil leren wil je niet wegsturen.' Bibliotheek en Abrona gingen in gesprek en betrokken Handjehelpen erbij, die geschoolde vrijwilligers kon bieden. Tineke de Vink, regiocoördinator bij de vrijwilligersorganisatie: 'We brachten onze expertises bij elkaar; de bibliotheek zorgt voor het educatieve aanbod, Handjehelpen voor vrijwilligers met kennis van de doelgroep en Abrona ondersteunt waar nodig. Zo begonnen we met een klein groepje en van lieverlee groeide het animo.'

De resultaten van de samenwerking en het nieuwe aanbod zijn succesvol. De deelnemers krijgen de tijd en ruimte om op eigen wijze te leren en stapje voor stapje groeien hun vaardigheden. Vrijwilliger Richard Walhout, tweedejaars student Social Work: 'Deze mensen leren veel meer door repeterende handelingen en daar passen we ons aanbod op aan. Wekelijks komen we bij elkaar en we bieden ondersteuning op maat.'

(De Digitale Nieuwegeiner, 12 november 2021)
8.3.3  Inclusie op microniveau

Hoe kan de inclusieve route op het gebied van vrije tijd en mobiliteit er voor iemand persoonlijk uitzien?

Vrijetijdsbesteding geeft de mens gelegenheid om te ontspannen en uit te rusten, maar ook om zijn creatieve, sociale en intellectuele interesses te ontwikkelen en te gebruiken. En om te laten zien wie je bent en op te trekken met mensen uit verschillende groepen van de samenleving. En dat alles op een wijze die je geheel zelf kan kiezen. Mobiliteit, in staat zijn zich te verplaatsen, is daarbij een belangrijke voorwaarde, want vrijetijdsbesteding betekent immers vaak ook er op uitgaan.

De inclusieve route bestaat uit een viertal stappen:

Stap 1

Beschrijving van de wensen over vrijetijdsbesteding en mobiliteit. Het is belangrijk dat het denken hierover niet gehinderd wordt door gedachten over mogelijkheden of onmogelijkheden. Dat komt later.

Behulpzaam hierbij kunnen de eerste drie kenmerken van inclusie (participatie, sociale relaties en het toepassen van persoonlijke kwaliteiten) zijn:

  • Wat is vrije tijd voor jou? Uitrusten en ontspannen? Een hobby uitoefenen? Uitgaan? Nieuwe dingen leren, (nieuwe) mensen ontmoeten?
  • Welke persoonlijke kwaliteiten en sociale rollen wil je in je vrije tijd inzetten en ontwikkelen?
  • Als vrijetijdsbesteding is verbonden aan een locatie buitenshuis, waaraan zou die locatie dan moeten voldoen?

Stap 2

Wat voor vormen passen bij het realiseren van de wensen uit stap 1? Wat is hiervoor nodig? Wat moet je mogelijk overbruggen om optimaal bij deze vrijetijdsbesteding te kunnen komen? Heb je iets niet dat elders gewoon is? Wat zijn hierbij de eventuele belemmeringen en drempels, hetzij in jezelf, hetzij in de context?

Om de belemmeringen en problemen in persoon en context op het spoor te komen, kan gebruik worden gemaakt van de in paragraaf 2.1 besproken ICF (WHO-FIC Collaborating Centre, 2002). De in de ICF genoemde items op het terrein van vrije tijd en mobiliteit kunnen worden ingevuld (tabel 14). Het gaat dan enerzijds om Activiteiten en participatie, anderzijds om Externe factoren.

Tabel 14: Overzicht van de items in de ICF die betrekking hebben op onderwijs (WHO, 2001)


Klik op de afbeelding voor een vergroting

* De codering op de activiteiten is als volgt: 0 (geen probleem), 1 (licht probleem), 2 (matig probleem), 3 (ernstig probleem), 4 (volledig probleem), 8 (niet gespecificeerd), 9 (niet van toepassing).

** De codering voor externe factoren volgt de negatieve en positieve schaal van de mate waarin externe factoren respectievelijk als belemmerende of als ondersteunende factoren een rol spelen. Belemmerend: 0 (geen belemmerende factor), 1 (licht belemmerende factor), 2 (matig belemmerende factor), 3 (aanzienlijk belemmerende factor), 4 (volledig belemmerende factor), 8 (niet gespecificeerd), 9 (niet van toepassing). Ondersteunend: 0 (geen ondersteunende factor), 1 (licht ondersteunende factor), 2 (matig ondersteunende factor), 3 (aanzienlijk ondersteunende factor), 4 (volledig ondersteunende factor), 8 (niet gespecificeerd), 9 (niet van toepassing).

Stap 3

Op basis van de uitkomsten van stappen 1 en 2 kan nu een overzicht worden gemaakt van de voorwaarden en eventuele ondersteuning en hulpmiddelen (in het bijzonder vervoer) die nodig zijn om de wensen te realiseren. Bij het overzicht van de benodigde ondersteuning kan gebruik worden gemaakt van de categorieën van het AAIDD-model uit paragraaf 2.2 (verstandelijke vermogens, adaptief gedrag, participatie, gezondheid en context). De inhoudelijke wensen, de ‘scores’ op de ICF en de benodigde ondersteuning geven samen het ‘vrije tijd en mobiliteitsprofiel’.

Stap 4

Gezocht gaat worden naar een vrijetijdsbesteding en mobiliteit die zo veel mogelijk aansluiten bij dit profiel. Voor de realisatie van de eventuele ondersteuning en hulpmiddelen kun je onderscheid maken tussen drie categorieën:

  • Ondersteuning of begeleiding door mensen in het persoonlijke netwerk (vrienden, familie).
  • Professionele begeleiding.
  • Vervoersvoorzieningen. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de drie niveaus van het VN-verdrag: algemene voorzieningen, specifieke voorzieningen en individuele aanpassingen. Het streven hierbij is om zoveel mogelijk gebruik te maken van algemene voorzieningen (openbaar vervoer) en zo min mogelijk specifieke voorzieningen (regionaal groepsvervoer) en individuele aanpassingen (taxi) in te zetten.

8.4      Suggesties voor verdiepende informatie en tips

8.4.1  Verdiepende informatie

Informatie over wet- en regelgeving

  • Passend vervoer aanvragen

Informatie over het aanvragen van passend vervoer in het onderwijs (ook voor leerlingen in het VSO). Zie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/passend-onderwijs/vraag-en-antwoord/krijgt-mijn-kind-leerlingenvervoer

  • Rijbewijs halen

Vanaf 16 jaar mag je het rijbewijs voor een snorfiets of brommer halen. Vanaf 17 jaar mag je je auto rijbewijs halen. Aanwijzingen:

8.4.2  Tips voor hulpmiddelen en instrumenten 
  • Routekaart festivals

Als hulp bij het organiseren van faciliteiten rondom de toegankelijkheid bij festivals hebben de Coalitie voor Inclusie en het Themanetwerk Festivals en evenementen een routekaart opgesteld. Deze routekaart kan door organisatoren gebruikt worden bij alle fases en keuzes die bij het festival horen, ongeacht de eigen signatuur van het festival. Want extra aandacht voor toegankelijkheid is nodig voor bezoekers met een lichamelijke, zintuiglijke, mentale en/of verstandelijke beperking en/of mensen met een chronische ziekte. Zie: Coalitie voor Inclusie en Themanetwerk Festivals en evenementen, 2022.

  • Toolkit met tips voor centraal en lokaal niveau

Het College voor de Rechten van de Mens heeft een toolkit gepubliceerd met tips voor ambtenaren voor participatie in de praktijk. Veel nadruk ligt op de wijze waarop je ervaringsdeskundigen actief en tijdig en mensen met een beperking en hun (vertegenwoordigende) organisaties zelf kan betrekken bij de totstandkoming van beleid en wetgeving. Er is een toolkit voor centraal niveau en voor lokaal niveau. Zie:
– https://www.mensenrechten.nl/themas/rechten-van-mensen-met-een-beperking/participatie/toolkit-landelijk
– https://www.mensenrechten.nl/themas/rechten-van-mensen-met-een-beperking/participatie/toolkit-decentraal

  • Instrumenten voor digitale inclusie

In haar publicatie (Digitale) inclusie. Aan de slag met gemeentelijke dienstverlening geeft de VNG tal van ideeën en instrumenten om digitale inclusie in de praktijk te brengen. Zie: VNG (2019b).

  • Toolkit Digitale toegankelijkheid

Gemeenten zijn verplicht hun communicatiekanalen digitaal toegankelijk te maken voor iedereen, dus ook voor mensen met een beperking of met minder digitale vaardigheden. Gemeentelijke sites en apps moeten hierop worden aangepast. De ene gemeente is daar verder in dan de andere. De VNG biedt een informatie, advies en inspiratie. https://vng.nl/rubrieken/onderwerpen/digitale-toegankelijkheid

  • Kwaliteitskompas

Het kwaliteitskompas stuurt op waar het werkelijk om gaat bij het sociaal domein, een verbeterde situatie voor de inwoners. Het kompas bestaat uit zes stappen die je als gemeente samen met maatschappelijke partners en inwoners doorloopt. Het is ontwikkeld door Movisie, het Nederlands Jeugdinstituut en Vilans. Zie:  https://www.movisie.nl/artikel/kwaliteitskompas-geeft-richting-aan-sociaal-domein

  • Onbeperkt spelen

Kinderen willen ook graag onbeperkt samenspelen op een fijne speelplek. Maar 9 van de 10 speelplekken zijn niet geschikt voor kinderen met een beperking. SamenSpeelNetwerk wil dat veranderen. Al 53 organisaties zetten zich in om veel meer speelplekken te maken waar niemand wordt buitengesloten. De site van SamenSpeelNetwerk laat zien hoe je fysieke en sociale drempels laat verdwijnen. En het geeft richtlijnen en suggesties voor onder andere gezinnen, kinderorganisaties, zorgprofessionals, gemeenten, bedrijven en kennisinstituten. https://www.samenspeelnetwerk.nl/

8.5      Vijf adviezen voor beleidsmakers

  1. Denk bij het inrichten van procedures en systemen voor toegankelijkheid en mobiliteit vanuit de positie van de mens die noodgedwongen gebruik maakt van de hulpmiddelen en minder vanuit het administratief-organisatorische perspectief van de beheerder van het systeem. De door de centrale overheid aangekondigde verkenning naar het onderbrengen van hulpmiddelenzorg in één regeling en de oproep van verschillende organisaties om te komen tot een wettelijke regeling voor hulpmiddelen bieden hiervoor aanknopingspunten. Zorg voor één loket voor alle hulpmiddelen.
    .
  2. Ga bij verbouwingen en de opzet van tentoonstellingen, evenementen, e.d. uit van een universeel ontwerp, dat wil zeggen een ontwerp van producten en omgevingen die door alle mensen zoveel mogelijk kunnen worden gebruikt zonder de noodzaak van aanpassing of gespecialiseerd ontwerp. Dit houdt in de praktijk in dat locaties functioneel zijn, met goede toegang, en dat bij alle onderdelen is nagedacht over alle aspecten van toegankelijkheid voor een zo breed mogelijk publiek in termen van mogelijkheden en beperkingen (design for all). Betrek hierin ook actief ervaringsdeskundigen. Zorg voor bewustwording over toegankelijkheid in de fysieke en de digitale omgeving bij opdrachtgevers, ontwerpers, bouwers en controleurs.
    .
  3. Houd rekening met de breedte van het begrip ‘toegankelijkheid’. Het gaat niet alleen om fysieke beperkingen maar ook om visuele, auditieve, verstandelijke en psychische beperkingen. Praktische barrières zorgen voor zowel uitsluiting als ongelijkwaardigheid in het contact met andere mensen. Zij krijgen hiermee een gevoelswaarde die verder gaat dan dat het alleen maar lastig is.
    .
  4. Laat je als gemeenten inspireren door elkaars voorbeelden over inclusieve praktijken, maar trek ook je eigen plan. Stel bijvoorbeeld bij vergunningverlening eisen aan toegankelijkheid van culturele podia, zwembaden, en andere openbare recreatieve gelegenheden. Betrek bij aanbestedingen voor aangepast vervoer en voor hulpmiddelen mensen met een beperking bij het opstellen van voorwaarden voor aanbesteding en de selectie van bedrijven.
    .
  5. De meest directe vorm van sociale barrières bestaat uit onprettige bejegening, wat regelmatig voorkomt in de openbare ruimte, horecagelegenheden en het (bus)vervoer. Besteed als beroepsopleiding – structureel en in samenwerking met ervaringsdeskundigen – behalve aan de toegankelijkheid van voorzieningen ook aandacht aan de bejegening van mensen met een beperking. Stel een programma van eisen vast waarin toegankelijkheid, gebruiksvriendelijkheid en de inzet van ervaringsdeskundigen worden opgenomen in curricula van beroepsopleidingen.