5. Inclusie op het gebied van wonen

Wonen is voor de mens van essentieel belang. Dat komt omdat wonen een directe relatie heeft met het vervullen van de basisbehoeften, waarvan we eerder een overzicht gaven in de piramide van Maslow (par. 1.1). Het beschikken over woonruimte raakt vooral aan de onderste lagen van deze piramide: lichamelijke behoeften en de behoefte aan veiligheid en zekerheid.

We beginnen dit hoofdstuk met een korte uitwerking van de betekenis van wonen voor de mens (par. 5.1). Daarna richten we de aandacht op de doelgroep mensen met een beperking. We gaan in op de huidige situatie van wonen voor deze mensen. In hoeverre is voor hen sprake van inclusief wonen? (par. 5.2).

Vervolgens werken we de inclusieve route naar wonen uit op de drie niveaus: macro, meso en micro (par. 5.3). Daarbij gaan we van de ‘casus’ mensen met een beperking naar iedereen. Want voor iedereen geldt natuurlijk dat wonen belangrijk is voor een goed leven. Daarna volgen suggesties voor verdiepende informatie en tips voor meer inclusie op het gebied van wonen (par. 5.4). We sluiten af met vijf adviezen voor beleidsmakers (par. 5.5)..

 

 

 

 

 

5.1      De betekenis van wonen voor de mens

‘Een goede en veilige woonplek is een belangrijke behoefte van iedere burger en een voorwaarde voor maatschappelijke participatie. Een woning geeft een basis voor het opbouwen van een bestaan en draagt ook bij aan de identiteit van mensen. Woonruimte is een belangrijk sociaal grondrecht van burgers.’

Aldus de Commissie Toekomst beschermd wonen (2015) in het advies dat zij uitbracht op verzoek van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. ‘Hoe kwetsbaar mensen ook kunnen zijn en hoe hun levensgeschiedenis ook is, zij zijn en blijven burger. Burgerschap geeft toegang tot sociale grondrechten, zoals inkomen, onderdak en onderwijs en is daarmee vitaal voor de dagelijkse kwaliteit van leven van mensen.’

Goed wonen, en het recht daarop, heeft dus te maken met burgerschap. Maar er zijn meer verbindingen. Zo noemt het College voor de Rechten van de Mens twee beginselen die nauw aan wonen zijn verbonden en waarmee we ons in de hogere lagen van de behoeftepiramide bevinden: waardigheid en persoonlijke autonomie (CRvdM, 2020b).

Wat betreft waardigheid: ‘Het beginsel van waardigheid is verbonden aan het recht op zelfstandig wonen en hiermee het recht op deel uitmaken van de maatschappij. Het respecteren van de waardigheid van mensen met een beperking ligt ten grondslag aan Artikel 19 van het VN-verdrag voor de rechten van personen met een handicap. Een woning is onderdeel van je identiteit. Het is een plek die je zelf in kunt richten, waar je zeggenschap over hebt, waar je jezelf kunt zijn en een plek die als uitvalsbasis gebruikt kan worden om de samenleving in te gaan. (…) Het VN-comité voor economische, sociale en culturele rechten heeft gesteld dat het recht op huisvesting onlosmakelijk is verbonden met de inherente waardigheid van personen. Het gaat niet alleen om het hebben van een dak boven je hoofd, maar ook om adequate huisvesting. Er moet rekening gehouden worden met de verschillende omstandigheden van mensen.’

Ook persoonlijke autonomie is een van de beginselen die ten grondslag liggen aan Artikel 19 van het VN-verdrag en speelt dus een grote rol in het verwezenlijken van het recht op zelfstandig wonen en deel uitmaken van de maatschappij: ‘Mensen moeten op voet van gelijkheid met anderen kunnen kiezen hoe, waar en met wie ze willen wonen.’ Dit brengt bijvoorbeeld met zich mee dat speciale woonvoorzieningen waar mensen met een beperking worden gedwongen tot een bepaalde manier van leven en geen vrijheid meer hebben om zelf keuzes te maken niet in lijn zijn met Artikel 19 van het VN-verdrag, aldus het college.

Belangenorganisatie Ieder(in) sluit op haar website hierbij aan: ‘Goed wonen voor iedereen gaat over meer dan de eigen woning. Ook de woonomgeving dient toegankelijk en bruikbaar te zijn. Belangrijk is dat er voldoende voorzieningen zijn, met goede mogelijkheden om buurtbewoners te ontmoeten en sociaal veilig.’ (Ieder(in), 2022).

En voorts (Ieder(in), 2017): ‘De woonsituatie heeft veel invloed op het leven van mensen. Wonen geeft op vele manieren betekenis aan het dagelijks leven.

  • Goed wonen betekent een plek hebben waar je je kunt vestigen (stabiliteit).
  • Goed wonen betekent een plek hebben waar je je eigen stempel op kunt drukken, bijvoorbeeld op de inrichting (identiteit).
  • Goed wonen betekent een plek hebben waarover je zeggenschap hebt (regie).
  • Goed wonen betekent een plek hebben waar je erbij hoort (integratie).
  • En goed wonen betekent een plek hebben als uitvalsbasis, een plek van waaruit je de wereld om je heen kunt betreden (maatschappelijke participatie).’

5.2      Wonen voor mensen met een beperking

Hoe is de huidige situatie met betrekking tot wonen voor mensen met een beperking? In deze paragraaf gaan we achtereenvolgens in op de huidige situatie in het wonen op zich, de participatie in de nabije buitenwereld (buurt, wijk, gemeente), de leefsituatie van mensen met een verstandelijke beperking en de innovaties die in bouwen en wonen plaatsvinden. We sluiten af met de vraag in hoeverre er nu echt sprake is van inclusief wonen.

5.2.1  De huidige situatie

We kennen allemaal de voorbeelden uit de media: statushouders en studenten samen in een pand. Of ouderen die niet alleen aangepast wonen, maar ook gezelligheid en comfort vinden. Inclusief wonen begint met huisvesting maar heeft natuurlijk ook te maken met veiligheid, medebewoners, integratie in de buurt en persoonlijke ontwikkeling. Hoe is de situatie bij mensen met een beperking?

Waarnemingen aan de hand van het VN-verdrag

De woonsituatie van mensen met een beperking kan in kaart worden gebracht aan de hand van onder meer de evaluaties van de implementatie van eerder genoemd VN-verdrag. Artikel 19 van dat verdrag bepaalt immers waaraan inclusief wonen dient te voldoen. De volledige tekst van dit artikel luidt als volgt.

Verplichtingen van Staten op het gebied van Zelfstandig wonen en deel uitmaken van de maatschappij (Artikel 19)
De Staten die Partij zijn bij dit Verdrag erkennen het gelijke recht van alle personen met een handicap om in de maatschappij te wonen met dezelfde keuzemogelijkheden als anderen en nemen doeltreffende en passende maatregelen om het personen met een handicap gemakkelijker te maken dit recht ten volle te genieten en volledig deel uit te maken van, en te participeren in de maatschappij, onder meer door te waarborgen dat:
  1. Personen met een handicap de kans hebben, op voet van gelijkheid met anderen, vrijelijk hun verblijfplaats te kiezen, alsmede waar en met wie zij leven, en niet verplicht zijn te leven in een bepaalde leefregeling.
  2. Personen met een handicap toegang hebben tot een reeks van thuis, residentiële en andere maatschappij ondersteunende diensten, waaronder persoonlijke assistentie, noodzakelijk om het wonen en de opname in de maatschappij te ondersteunen en isolatie of uitsluiting uit de maatschappij te voorkomen.
  3. De maatschappijdiensten en –faciliteiten voor het algemene publiek op voet van gelijkheid beschikbaar zijn voor personen met een handicap en beantwoorden aan hun behoeften.
(UN, 2007)

.
De Alliantie VN-verdrag Handicap (2019) ging na hoe het met de implementatie van dit artikel is gesteld. Zij deed dit aan de hand van enerzijds bronnenonderzoek, anderzijds het uitvoeren van interviews, een enquête en het verzamelen van verhalen bij honderden mensen met een beperking. Over wonen werd het volgende waargenomen:

  • Er is een tekort aan betaalbare toegankelijke woningen voor mensen met een beperking. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het woningaanbod en maken met woningcorporaties prestatieafspraken. In 2018 is in slechts 6 procent van de prestatieafspraken tussen gemeenten en woningcorporaties ‘mensen met een handicap’ als specifieke doelgroep bestempeld.
  • Gemeenten hebben over het algemeen weinig aandacht voor jongeren met een beperking die het ouderlijk huis willen verlaten. Ouders melden een tekort aan beschermde woonplekken.
  • Een grote groep mensen met een beperking komt niet in aanmerking voor gemeentelijke ondersteuning en moet verhuizen naar een instelling. Sinds 2015 is er een toename van mensen jonger dan 65 jaar die in instellingen wonen: van 95.975 in 2015 naar 100.225 in 2017, procentueel een stijging van ongeveer vier procent.
De belangrijkste groepen die in een instelling wonen:
  • Ouderen (65+) in verpleeghuizen: rond 170.000.
  • Mensen met een verstandelijke beperking: ruim 75.000.
  • Mensen met een fysieke beperking: 9.500.
  • Mensen met een zintuiglijke beperking: 2.400.
  • Mensen met psychische beperkingen: 45.000.
.
  • De financiering van instellingszorg is afgestemd op groepswonen. Ook de begeleiding vindt voornamelijk plaats in groepsverband. De institutionele zorg wordt geboden in groepswoningen op instellingsterreinen of in een groepswoning in een woonwijk. Bewoners hebben doorgaans een zit/slaapkamer en delen een woonkamer. Kenmerkend voor institutionele zorg is dat mensen inleveren op privacy en vrijheid omdat ze zich moeten voegen naar organisatorische routines.
  • Er zijn twee alternatieven voor instellingszorg: het persoonsgebonden budget (pgb), waarbij een zorgvrager budget krijgt om zelf persoonlijke assistentie in te huren en het ‘volledig pakket thuis’ (vpt), waarbij zorg in iemands privéwoning wordt geleverd. Van alle volwassenen in de Wlz-zorg kiest 7,7% voor een pgb en 4,8% voor een vpt. Het budget van vpt is vaak ontoereikend voor zelfstandig wonen, want gebaseerd op financiële normen voor groepswonen.

Wonen in zorgparken

Overigens kan ook wonen op een instelling in meer of mindere mate inclusief zijn. Dat wees een onderzoek op twee zorgparken van ’s Heeren Loo uit (Schuurman, 2017). Integratie en participatie in de leefgemeenschap, het leveren van betekenisvolle bijdragen, het hebben van eigen regie en de beschikbaarheid van adequate ondersteuning vanuit de leefgemeenschap – vier indicatoren van inclusief wonen – bleken daar relatief goed mogelijk. Datzelfde gold voor het onderhouden van open verbindingen met de omliggende samenleving. Beide zorgparken ontwikkelden zich naar een volwaardige leefgemeenschap voor mensen met intensieve problematiek en complexe ondersteuningswensen en hadden de potentie uit te groeien tot geprofessionaliseerde woonparken waarin bescherming en inclusie samengaan, aldus dit onderzoek.

Hoe luiden de wooncijfers voor afzonderlijke groepen?

In paragraaf 1.3 noemden we al enkele resultaten uit het rapport van het College voor de Rechten van de Mens over de situatie in Nederland in 2016 (de zogenoemde nulmeting van de implementatie van het VN-verdrag). Meer specifieke bevindingen met betrekking tot wonen over de afgelopen jaren zijn behalve in dat rapport (CRvdM, 2018a) ook in beeld gebracht in het meest recente rapport van het college over de participatie van mensen met een beperking in de maatschappij (CRvdM, 2022a). Dit laatste rapport gaat over de situatie in 2020 en is gebaseerd op dataverzameling van onderzoekinstituut Nivel (2021) en het centraal Bureau voor de Statistiek (CBS, 2022). Het volgende is zichtbaar:

Meer specifieke bevindingen met betrekking tot wonen over de afgelopen jaren zijn behalve in dat rapport (CRvdM, 2018a) ook in beeld gebracht in het meest recente rapport van het college over de participatie van mensen met een beperking in de maatschappij (CRvdM, 2022). Dit laatste rapport gaat over de situatie in 2020 en is gebaseerd op dataverzameling van onderzoekinstituut Nivel (2021) en het centraal Bureau voor de Statistiek (CBS, 2022). Het volgende is zichtbaar:

  • Van de mensen met een verstandelijke beperking woont ongeveer een kwart in een woonwijk (alleen of samen met partner en/of kind(eren)). Iets minder dan de helft woont ook in een woonwijk, maar dan met andere mensen met een verstandelijke beperking. Een vijfde woont op een instellingsterrein. Deze cijfers zijn al jaren ongeveer hetzelfde.
  • Van de personen met een lichte of matige verstandelijke beperking in een huurwoning ontvangt een relatief groot aandeel huursubsidie (60%), een WAO-uitkering (36%) of bijstand (10%); op die manier wordt het zelfstandig wonen en participeren dus financieel bevorderd.
    Binnen deze groep kiest 23% niet zelf (ook niet met ondersteuning) zijn of haar woning. En 41% kiest niet zelf (ook niet met ondersteuning) met wie hij/zij woont (zie figuur 6, deel A).
  • Bij personen met een lichamelijke beperking of chronische lichamelijke aandoening is er behoefte aan aanpassingen in de woning. Deze is het grootst onder personen met een ernstige lichamelijke beperking, en onder hen heeft 82% voldoende aan de eventuele aanpassingen die al in de woning aanwezig zijn. Binnen deze groep geeft 13% aan dat de benodigde aanpassing of voorziening in hun woning nog niet aanwezig is. Het blijkt dat als de behoefte aan extra ondersteuning in de woning is kenbaar gemaakt, dat deze in 45% van de gevallen niet wordt gehonoreerd (zie figuur 6, deel B). Mogelijkerwijs heeft dit te maken met het ontbreken van overstijgende regie bij woningbouwcorporatie of gemeente. Toekenning van een verzoek tot extra ondersteuning zou het recht op zelfstandig wonen kunnen realiseren.
  • Van de personen met een ernstige psychische aandoening wonen de meeste mensen in een woonwijk wonen (alleen, met kind(eren) en/of met partner). Een klein deel woont op een instellingsterrein. Bijna alle mensen met een psychische aandoening geven aan dat zij zelf, al dan niet met ondersteuning, voor hun woning hebben gekozen (94%).
    Van deze personen ontvangt een relatief groot aandeel huursubsidie, een WAO-uitkering of een bijstandsuitkering. Dit helpt deze personen met zelfstandig wonen en deel uitmaken van de maatschappij. Wat echter niet helpt is dat sommige personen met een ernstige psychische aandoening vanwege de beperking met problemen geconfronteerd worden bij het afsluiten van een levensverzekering bij een hypotheek. En ook blijkt dat het recht op zelfstandig wonen mogelijk geschaad wordt doordat zij niet zelf beslissen over de woonplek en huisgenoten. Dit overkomt 9% van de personen met een ernstige psychische aandoening.
  • De gemeten indicator over autonomie in het persoonlijke leven laat zien dat het overgrote deel (87-99%) van de mensen met een lichamelijke beperking, chronische ziekte of psychische aandoening zelf kiest hoe zij hun leven invullen. Concreet is er gevraagd naar zelfstandig of met ondersteuning keuzes kunnen maken over de invulling van de dag, de persoonlijke verzorging en met wie men vriendschappen onderhoudt. Voor mensen met een verstandelijke beperking geldt deze vrijheid in mindere mate.

Onderzoeksinstituut Nivel (2020) rapporteert dat in zowel de periode 2008-2018 als de periode 2015-2018 het percentage mensen met een lichte of matige verstandelijke beperking dat in een woonwijk woont, is afgenomen: van 88% in 2008, via 85% in 2015 tot 78% in 2018.

In de voorwaarden om zelfstandig te kunnen wonen, worden in het Nivel-onderzoek drie categorieën onderscheiden: woningaanpassing, zorgondersteuning en woonbegeleiding. Ook combinaties komen voor. Bij 16% van de respondenten is van een van deze vormen sprake. Bijna 8% zegt wel professionele hulp aan huis (zorg of begeleiding) of woningaanpassingen nodig te hebben, maar die op dit moment nog niet te krijgen.

Figuur 6: Keuze van woning en medebewoners door mensen met een lichte of matige verstandelijke beperking (A) en het verkrijgen van gevraagde voorzieningen of aanpassingen om zelfstandig te kunnen blijven wonen door personen met een lichamelijke beperking (B) (CRvdM, 2018a)

Woonervaringen van mensen zelf

Hoe tevreden zijn mensen met een beperking zelf over hun woonsituatie? Hiernaar is door het Verwey-Jonker Instituut (2019) onderzoek gedaan. Binnen een steekproef van ruim 5.200 respondenten (voornamelijk personen met een chronische ziekte en mensen met een psychische aandoening) zegt 78% tevreden te zijn over de huidige woonsituatie.

De top vijf van nog niet vervulde wensen en behoeften is (Nivel, 2020):

  1. Men wil graag een betaalbare woonruimte.
  2. Men vindt het belangrijk om woonruimte te hebben met sociale contacten in de buurt.
  3. Men heeft behoefte aan een zelfstandige of zelfstandiger woonruimte.
  4. In die zelfstandige woonruimte dienen woningaanpassingen, zorgondersteuning en/of woonbegeleiding in voldoende mate en op maat aanwezig te zijn. Bij afwezigheid hiervan komt de zelfstandigheid van het wonen in de knel.
  5. De woning moet in een veilige buurt liggen.

Veel problemen met betrekking tot wonen doen zich voor bij de overgang naar de leeftijd van 18 jaar. Als je 18 wordt, loopt in veel gevallen de jeugdhulp af. Dit kan betekenen dat je uit je huis moet, tenzij je voldoet aan bepaalde voorwaarden. De voorwaarden zijn dat je werk hebt en een woonbijdrage moet betalen. Dat kan leiden tot vervelende situaties. Zie onderstaande casus.

Natascha

Natascha kwam op haar 17e terecht in een fasehuis. Toen zij 18 werd, was er geen instantie die haar binnen drie maanden een woonruimte kon aanbieden. Ze stond op straat en had een gewelddadige relatie.

'Vanaf mijn 17e kwam ik in een fasehuis terecht in Deventer. Natuurlijk wisten zij en mijn voogd al een jaar dat ik 18 zou worden, maar op de één of andere manier leek het alsof ik uit het niets 18 jaar werd. Ik zat al in fase 4, wat inhoudt dat je op jezelf woont. Ik wilde graag in Den Haag wonen omdat mijn moeder, die manisch depressief was, daar ook woonde. Mijn zoektocht begon, maar er was helaas geen instantie die mij binnen drie maanden een huis kon geven.’

‘Ik heb één jaar nazorg gekregen na mijn 18e, maar deze was onmogelijk te realiseren. Mijn hulpverlening zat in Deventer, maar ik woonde inmiddels in Den Haag. Ik stond niet open voor emotionele hulp. Ik had namelijk verlenging gevraagd met behoud van mijn mentor van het fasehuis, maar dit kon niet. Ik moest leren om anderen in mijn omgeving te vertrouwen. Dit betekent dat in deze verlenging geen huis/woonruimte voor mij werd gezocht. Bovendien vonden er nauwelijks nog gesprekken plaats.

Emotioneel kreeg ik het moeilijker omdat ik thuisloos was. Ik ging in therapie om uiteindelijk sterker te worden. De therapie bestond uit twee gesprekken. Meer gesprekken kon ik niet kon betalen. Toen de schulden zich opstapelden, werd ik nog afhankelijker van mijn relatie die in het teken stond van geweld en verkrachting. Wegens schaamte voor mijn verwondingen kwam ik nauwelijks bij mijn familie. De gemeente wilde mij geen urgentie geven waardoor de kans op onderdak kleiner werd.’

‘In deze tijd kreeg ik op school veel steun van een leraar. Een jaar lang hadden wij wekelijks gesprekken over het vinden van mijn kracht. Door deze gesprekken heb ik de kracht gevonden om mijn relatie te beëindigen nadat mijn ex geprobeerd had mijn leven af te nemen. Deze leraar is mijn redder geweest en heeft ervoor gezorgd dat mijn eigen destructieve gedrag stopte. Natuurlijk ging dit met vallen en opstaan, maar hij was de eerste man die mij steunde zonder verwachtingen en voorwaarden.'

'Ik ben nu 26 jaar en het gaat gelukkig weer goed met mij! Ik heb een eigen bedrijf, Be positive, waar ik alle thema’s rondom veiligheid aanpak. Ook voor de jeugdhulp en het bevorderen van ervaringsdeskundigheid zet ik me in. Uiteindelijk is mijn doel om elk kind te geven wat het verdient: liefde en acceptatie. Ik ben aan het afstuderen als Maatschappelijk werker met de specialisatie GGZ-agoog en leef mijn leven nu als een gelukkig mens!'

Zorg en ondersteuning

Voor mensen met een beperking is het voor goed wonen essentieel dat zij kunnen beschikken over benodigde zorg en ondersteuning. De Alliantie VN-verdrag Handicap (2019) signaleert dat de bezuinigingen waarmee de decentralisaties van 2015 gepaard gingen, juist voor de zorg en ondersteuning negatieve gevolgen hadden.

‘Tot 2015 werden langdurige zorg en begeleiding voor kinderen en volwassenen met een beperking grotendeels landelijk georganiseerd en betaald. Na 2015 is het bieden van persoonlijke verzorging en begeleiding van kinderen en volwassenen met een relatief lichte ondersteuningsbehoefte (in de jeugdzorg ook de zware complexe zorg) grotendeels overgeheveld naar gemeenten. De wettelijke opdracht aan gemeenten is inwoners met een beperking zodanige ondersteuning te bieden dat ze kunnen participeren in de samenleving en thuis zorg krijgen. Bij deze decentralisatie is bezuinigd op zorg en begeleiding van kinderen en volwassenen met een beperking. Gemeenten kregen twee jaar na invoering van de decentralisatie 12,5% minder budget voor die doelen dan het rijk aan uitgaven had vóór 2015.’

Mede door die bezuinigingen is er sprake van de volgende mankementen:

  • ‘Gemeenten hanteren ingewikkelde aanvraagprocedures. Onderzoek toont aan dat een kwart tot de helft van hulpvragers (vooral mensen met een verstandelijke beperking en personen met psychische problemen), grote moeite heeft met deze aanvraagprocedures.’
  • ‘Dat mensen met een handicap persoonlijke ondersteuning gebruiken om betaald werk te zoeken, opleidingen te volgen, politiek of anderszins maatschappelijk actief te worden is wettelijk mogelijk maar dat wordt door gemeenten niet zo beleefd. Ook hebben gemeenten nog te weinig aandacht voor factoren die van belang zijn voor mogelijkheden voor zelfstandig leven, zoals verbeteren van aanbod van betaalbare geschikte woningen, beschikbaar stellen van toereikend persoonsgebonden budget, ondersteunen bij het opbouwen van een sociaal netwerk, verminderen van stigmatisering rondom mensen met psychosociale problemen en het effectief ontlasten van familieleden die mantelzorg verlenen.’
  • ‘Zorg en ondersteuning door gemeenten kan in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt zodat mensen met een beperking zelf hun zorg organiseren en minder afhankelijk zijn van door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieders. Gemeenten stellen strenge voorwaarden en hanteren zulke lage pgb-tarieven (in 2019 deden zich tariefsverlagingen tot 35% voor) dat gebruikers het ervaren als een ontmoedigingsbeleid om een pgb te vragen. Het aantal ontvangers van een pgb via een gemeente (voor kinderen en volwassenen) is van 2015 tot 2017 gedaald met 29 procent (van 107.535 personen in 2015 tot 76.852 in 2017).’

Mede door de verschillende wetten en bijbehorend beleid komt de integrale benadering bij gemeenten onvoldoende op gang. Hiermee komt het besef dat een kwalitatief leven méér is dan alleen wonen onvoldoende tot zijn recht. Om dit wel te laten gebeuren, is het nodig dat bij het leveren van zorg en ondersteuning de wisselwerking tussen de verschillende leefdomeinen worden betrokken. Dit is mogelijk met bestaand beleid maar krijgt nog te weinig grond in de praktische uitwerking op meso- en microniveau.

Ook de eerder genoemde evaluatie van de drie decentralisatiewetten (Wmo, Participatiewet en Jeugdwet) laten geen vernieuwing zien rond de ondersteuning van mensen in hun woonsituatie (SCP, 2020a):

  • ‘De bedoeling was dat mensen met behoefte aan maatschappelijke ondersteuning of jeugdzorg na de decentralisaties vaker een algemene voorziening zouden gebruiken in plaats van een individuele maatwerkvoorziening. Het stijgende gebruik van individuele Wmo-voorzieningen en van jeugdzorg duidt hier vooralsnog niet op.’
  • ‘Kijken we naar een mogelijke verschuiving in het gebruik binnen de individuele en maatwerkvoorzieningen, dan zien we noch bij de Wmo noch bij de Jeugdwet een verschuiving van zware naar lichte hulp. Ook dat was wel de bedoeling.’
  • ‘Naast het participatiedoel voor individuele burgers, was een belangrijk doel op het niveau van de samenleving dat mensen lokaal meer voor elkaar zouden gaan zorgen. Waar mogelijk zou hulp vanuit de overheid vooral een aanvulling moeten zijn op informele hulp van burgers onderling, zo was de gedachte. De Nederlandse bevolking staat hier echter ambivalent tegenover. De invloed van de overheid op die houding is waarschijnlijk beperkt.’

Toegankelijkheid van woningen

Tenslotte de toegankelijkheid van het wonen. Belangenorganisatie Ieder(in) voerde een onderzoek uit onder ruim 600 mensen met een beperking, gericht op de toegankelijkheid van wonen. Belangrijke uitkomsten waren (Ieder(in), 2021a):

  • Veel mensen met een beperking hebben woningen met een matig of slecht toegankelijkheidsniveau. Onder de huishoudens met iemand met een lichamelijke beperking beoordeelt ruim een derde de eigen woning als niet geschikt voor hen. Naast problemen met de toegang tot de woning zijn veelgenoemde knelpunten binnenshuis de drempels (vooral naar of in de badkamer) en te krappe afmetingen voor rolstoelen.
  • Er is een grote behoefte aan woningaanpassingen. Een derde van de mensen met een beperking heeft in de afgelopen vijf jaar een aanpassing gerealiseerd. Over het resultaat is men over het algemeen tevreden, iets minder tevreden is men over de procedure om de aanpassing te regelen. Bijna een kwart van de mensen met een beperking heeft een woningaanpassing nodig, maar krijgt het niet geregeld (11%) of is er nog niet aan begonnen (13%). Als reden waarom de woningaanpassing (nog) niet lukt, wordt door sommigen een gebrek aan energie of aan informatie genoemd. Veel vaker noemt men dat de woning volgens de gemeente niet aanpasbaar is en dat men moet verhuizen. Maar verhuizen is vaak geen optie.
Verhuizen is vaak geen optie

Moeten verhuizen in plaats van een woning aanpassen is voor huurders meestal geen oplossing. Een verplichting om te verhuizen, omdat aanpassen van de woning niet mogelijk is of te duur wordt (het zogenaamde ‘primaat van verhuizen’), leidt in veel gevallen tot een impasse. De volgende zaken spelen een rol:
  • Een toegankelijke, betaalbare huurwoning vinden, is zoeken naar een speld in een hooiberg. De woningen zijn schaars en bovendien wordt in veel gemeenten niet goed aangegeven hoe toegankelijk woningen zijn.
  • Voor jongeren en volwassenen komt hierbij dat veel toegankelijke woningen gelabeld zijn als 55+ woning en dus voor hen niet beschikbaar zijn.
  • Een medische urgentie kan helpen, maar die wordt niet verstrekt als de beperking niet ernstig genoeg is en niet aan mensen die geen zelfstandige woning achterlaten (zoals jongeren die uit een studentenwoning of het ouderlijk huis doorstromen). Bovendien is er een drempel om medische urgentie aan te vragen, omdat je dan een aangeboden woning niet mag weigeren, zelfs niet als de locatie heel onpraktisch is.
  • Er is een groot tekort aan toegankelijke woningen voor mensen met een beperking, in het bijzonder voor jongeren en voor gezinnen en meerpersoonshuishoudens. Een derde van de mensen met een beperking is nu of in de nabije toekomst op zoek naar een toegankelijke woning. Bij de jongere groepen liggen de percentages hoger: van de jongeren tot 30 jaar is of gaat het merendeel (64%) op zoek naar een woning die past bij de levensfase (op zichzelf wonen, gaan samenwonen). En nog eens 11 % wil een andere woning omdat er meer of andere aanpassingen nodig zijn.
(Ieder(in), 2021a)

.

  • De mensen met een verhuiswens zijn zeer negatief over hun kansen. Van hen vindt 9% dat er voldoende toegankelijke woningen voor ouderen zijn en slechts 1% vindt dat er voldoende aanbod is voor jongeren en gezinnen. De laatste groepen geven aan dat de gemeente zich met woningbouw vooral richt op senioren en dat de toegankelijke woningen die er zijn, te krap zijn voor gezinnen waarvan een gezinslid een beperking heeft. Jongvolwassenen met een beperking voelen zich belemmerd om te gaan samenwonen of om hun kinderwens in vervulling te laten gaan.
  • Er is behoefte aan vernieuwend woonzorgaanbod voor mensen met een beperking. Veel mensen geven aan dat zij een woonvorm zoeken met een vorm van gemeenschappelijkheid en onderlinge steun. Mensen zoeken naar alternatieven waarbij ze meer eigen regie hebben. Zij willen in een toegankelijke woning hun zorg via een persoonsgebonden budget (pgb) kunnen regelen. Een aantal mensen is bezig met een eigen wooninitiatief, omdat er geen passende woonoplossingen voor hen zijn. Zij willen daarbij graag meer steun van hun gemeente ontvangen.

Ook het College voor de Rechten van de Mens inventariseerde de situatie rond de toegankelijkheid (CRvdM, 2019). Diens algemene waarneming is ‘dat het vinden van een toegankelijke woning voor mensen met een beperking niet altijd eenvoudig is. Het is bekend dat de woningmarkt in Nederland onder druk staat. Voor veel mensen met en zonder handicap is het moeilijk een passende woning te vinden. Voor mensen met een beperking levert dat in het bijzonder problemen op: zij stellen, afhankelijk van hun beperking, immers extra eisen aan een woning ten opzichte van andere mensen. Op een toch al krappe woningmarkt is het daardoor voor hen extra lastig om een passende en toegankelijke woning te vinden. De overheid heeft een aantal instrumenten die dit kunnen bevorderen en barrières kunnen weghalen. De belangrijkste daarvan is het Bouwbesluit 2012. De Wet maatschappelijke ondersteuning is ook relevant: via de Wmo kunnen aanpassingen in een bestaande woning gerealiseerd worden om de woning toegankelijker te maken voor bewoners met een beperking.’

Het college maakt onderscheid tussen drie aspecten van toegankelijkheid en signaleert op elk daarvan tekortkomingen:

  • Fysieke toegankelijkheid. Het Bouwbesluit 2012 stelt een aantal minimumeisen aan de toegankelijkheid van nieuwbouwwoningen. Deze regels zijn echter alleen van toepassing op hoogbouw en grotere huizen; bestaande bouw en kleinere en gelijkvloerse nieuwbouw zijn van de toegankelijkheidseisen uitgezonderd.
    In 2018 is het actieplan ‘Toegankelijkheid voor de bouw’ gepresenteerd dat tot stand is gekomen in samenwerking met stakeholders uit de bouw en representatieve organisaties voor mensen met een beperking. Dit plan formuleert een aantal richtlijnen en te nemen maatregelen om toegankelijkheid van woningen te verbeteren, en daarmee te voldoen aan de eisen van het verdrag. In het plan is echter te weinig aandacht voor: (1) de toegankelijkheid van woningen vanaf de openbare weg (en niet alleen van de woning zelf), (2) de toegankelijkheid van woningen anders dan de fysieke (bijvoorbeeld de beschikbaarheid van prikkelarme woningen voor mensen met autisme) en (3) de verbouwing van bestaande woningen.
  • Toegankelijkheid van informatie en communicatie. Er is er niet altijd adequate informatie voorhanden over Wmo-voorzieningen met betrekking tot passende huisvesting binnen een bepaalde gemeente. Dit knelt temeer als mensen een complexere zorgaanvraag hebben en meerdere voorzieningen nodig hebben die door verschillende zorgaanbieders kunnen worden geleverd. Dit zal relatief vaak voorkomen wanneer iemand met een beperking verhuist en in zijn of haar nieuwe woning zowel voorzieningen nodig heeft voor het toegankelijk maken van de woning als voor zorgvragen die samenhangen met de nieuwe woonsituatie.
  • Toegankelijkheid van dienstverlening. De decentrale uitvoering van dienstverlening betekent dat wanneer iemand met een beperking verhuist, alle Wmo-aanvragen opnieuw moeten worden gedaan in de gemeente waar die persoon naartoe verhuist. Niet iedere gemeente heeft dezelfde contracten gesloten met zorgverleners of stelt hetzelfde budget beschikbaar.
5.2.2  Participatie in wijk, buurt en gemeente

Wonen is niet alleen het beschikken over een huis, maar ook het hebben van verbinding en contacten met de wijk, buurt en gemeente. Gezamenlijk kunnen die ontspanning, veiligheid en waar nodig ondersteuning bieden.

Participatie in de buurt

We gaan opnieuw even terug naar de eerder genoemde publicaties van het College voor de Rechten van de Mens (CRvdM, 2018a, 2022). Deze laten het volgende zien.

  • De algemene bevinding is dat mensen met een beperking minder vaak gebruik maken van buurtvoorzieningen dan andere burgers. Dit is een achterstand waarbij de afgelopen jaren weinig vooruitgang is geboekt. Hierbij valt vooral op dat mensen met een ernstigere vorm van lichamelijke beperking en mensen met een verstandelijke beperking minder vaak gebruik maken van buurtvoorzieningen.
  • Als het gaat om de participatie in de buurt, dan blijkt dat personen met een lichamelijke beperking hierin de grootste achterstand hebben ten opzichte van de algemene bevolking. Terwijl driekwart van de algemene bevolking regelmatig gebruik maakt van buurtvoorzieningen, is dit onder personen met een lichamelijke beperking twee derde. Extra kwetsbaar blijken personen met een ernstige lichamelijke beperking; van hen gebruikt slechts 45% regelmatig buurtvoorzieningen. De toegankelijkheid van buurtvoorzieningen speelt daarbij zeker een rol, want slechts een derde van de personen met een lichamelijke beperking ervaart het openbaar vervoer, sport- en verenigingsgebouwen en uitgaansgelegenheden als vrijwel altijd toegankelijk. Binnen de groep personen met ernstige lichamelijke beperkingen heeft tussen 38% en 70% niet of niet altijd toegang tot voorzieningen (zie figuur 7).
  • Ook het gebruik van buurtvoorzieningen door personen met een lichte of matige verstandelijke beperking blijft achter bij de algemene bevolking: 44% van deze personen maakt er regelmatig gebruik van tegenover 74% van de algemene bevolking.
    Het gebruik van buurtvoorzieningen door personen met een ernstig psychische aandoening wijkt niet af van dat van de algemene bevolking.
  • Verder valt op dat tussen 2012 en 2020 de toegankelijkheid van buurtvoorzieningen vrijwel onveranderd is gebleven. Vooral voor mensen met een ernstige lichamelijke beperking blijven uitgaansgelegenheden, verenigings- en sportgebouwen en het openbaar vervoer vaak minder of niet toegankelijk. Ook voor mensen met een verstandelijke beperking zijn veel voorzieningen minder toegankelijk. Het vaakst geldt dit voor openbare gebouwen en pinautomaten.
    Winkels, parken en groenvoorzieningen zijn wel goed toegankelijk voor de meeste mensen met een beperking. Toch is ook hier er een aanzienlijke subgroep die dat anders ervaart. Deze groep bestaat voornamelijk uit mensen met een ernstige lichamelijke beperking en mensen met een verstandelijke beperking.

Belangenorganisaties melden dat mensen met een verstandelijke beperking vereenzamen en weinig zinvolle contacten hebben, of ze nu in de woonwijk leven of binnen een instelling. Oorzaak is dat de ondersteuning zich beperkt tot basiszorg, men krijgt geen begeleiding die gericht is op het mogelijk maken van zingevende activiteiten en contacten die mensen uit een sociaal isolement halen. (Alliantie VN-verdrag Handicap, 2019).

Figuur 7: Toegankelijkheid van voorzieningen in de buurt voor personen met een ernstige lichamelijke beperking.

.

Sociale netwerken

Mede in relatie tot het laatste punt: hoe staat het met de sociale netwerken van mensen met een beperking? Van Asselt-Goverts (2018) zocht dit uit waar het gaat om mensen met een lichte verstandelijke beperking. Haar bevindingen waren als volgt:

  • Deze personen hadden minder mensen op hun ecogram (schema van het sociaal netwerk van iemand) dan de referentiegroep, wat laat zien dat zij een beperkter netwerk hebben. Dit is in lijn met eerder onderzoek dat aantoont dat netwerken van mensen met een verstandelijke beperking over het algemeen klein zijn.
  • Van de ontvangen steun in het netwerk was affectie, met name voor wat betreft familie en professionals, het sterkst positief gerelateerd aan ervaren kwaliteit van bestaan.
  • De vraag naar tevredenheid met het netwerk liet zien dat ook mensen die aangaven tevreden te zijn, soms erg eenzaam waren en veel netwerkwensen hadden. Het is dus van belang door te vragen naar eenzaamheid en netwerkwensen en hierbij concrete opties te noemen om beter zicht te krijgen op de behoeften van de persoon.
  • Begeleiders spelen een belangrijke rol in het leven van mensen met een lichte verstandelijke beperking. Hoewel zij het belang van netwerken erkennen, vinden zij het in de praktijk van alledag moeilijk om de netwerken uit te breiden of te versterken. Er zijn veel belemmerende factoren, waaronder de beperkte omvang van het sociaal netwerk, het ‘tussen de wal en het schip vallen’ bij vrijetijdsbesteding, te weinig geld en tijd, meervoudige problematiek en gebrek aan vrijwilligers. Daadwerkelijke sociale inclusie is kennelijk moeilijk te bereiken, ondanks beleid, fysieke integratie en training van professionals.
  • Informele en formele netwerkleden zijn niet inwisselbaar. In hun rol betrekken begeleiders de perspectieven van cliënten én hun netwerkleden, betrekken zij deze netwerkleden er ook daadwerkelijk bij, hebben zij oog voor de behoefte aan een sterker of groter netwerk en stemmen zij de mate van ondersteuning af op de wisselende behoeften van hun cliënten en hun netwerk.

Ook Overmars (2018) deed onderzoek naar de contacten van mensen met een verstandelijke beperking in hun buurt. Haar bevinding was dat wanneer personen met een verstandelijke beperking het burencontact zouden willen intensiveren, er vanuit het burenperspectief meerdere belemmeringen een rol spelen. Er is niet of nauwelijks sprake van uitwisseling van hulp tussen buren met en zonder een verstandelijke beperking en ook als het gaat om buurtactiviteiten, nemen de mensen met een verstandelijke beperking hier maar weinig aan deel. Belemmeringen die buren ervaren, hebben zowel betrekking op het (gepercipieerde) gedrag van mensen met een verstandelijke beperking als op de ideeën die buurtgenoten hebben over de woonvorm waar deze mensen wonen.

Buurtbewoners geven aan bang te zijn voor claimend gedrag van mensen met een verstandelijke beperking. Ze vrezen een inbreuk op hun privacy. Net als in relatie met andere buren willen zij niet het gevoel hebben verplicht te worden tot structureel contact.

Interessant is de benadering van Brummel (2017), die in haar studie naar sociale netwerken van mensen met een lichte verstandelijke beperking of psychische aandoening gebruikt maakte van het begrip ‘capabilities’. Dit zijn ‘de effectieve of daadwerkelijke mogelijkheden van iemand om een leven te leiden dat redelijkerwijs de moeite waard is.’ Feitelijk gaat het om de kansen die het bestaan te bieden heeft en de middelen die iemand nodig heeft om een menswaardig bestaan te leiden.

De mogelijkheden om capabilities in te zetten, hebben alles te maken met de context van inclusie. Want, aldus Brummel, ‘inclusie richt zich niet op het aanpassen aan de norm, maar op het aanpassen van de norm zodat er ruimte komt voor diversiteit. Denken in menselijke diversiteit biedt ruimte voor keuzes die een persoon zelf maakt en voor wat deze persoon nodig heeft om capabilities om te zetten in handelingen.’

Twee opmerkelijke uitkomsten van het onderzoek:

  • Mensen met een beperking hebben verschillende sociale rollen in de wijk, zoals buurman of buurvrouw, incidenteel bezoeker, vaste deelnemer of vrijwilliger van activiteiten, mantelzorger of informeel maatje. De verschillende sociale rollen leveren sociale contacten op, waardoor het persoonlijke sociale netwerk wordt vergroot. Een aantal sociale rollen, zoals deelnemer of vrijwilliger bij activiteiten, levert ook een bijdrage aan andere capabilities, zoals controle over de eigen omgeving.
  • Een groot deel van de respondenten identificeert zich met de rol van cliënt. Het onbewust identificeren met deze rol is een voorbeeld van een adaptive preference. Deze wordt gevormd door sociale normen die gangbaar zijn in een samenleving. Het gaat om geïnternaliseerde sociale normen die een negatieve impact kunnen hebben op autonome keuzes en kwaliteit van leven.

Dit laatste heeft wellicht ook te maken met het feit dat de mensen om cliënten heen hun eigen maatschappelijk rollen niet herkennen en dan blijven hangen in het beeld van de cliënt, met alle negatieve associaties tot gevolg. Het trainen van cliënten in maatschappelijk relevant gedrag en hun inzet daarbij kan helpen dit te doorbreken. Met andere woorden: als je wilt meedoen dan vraagt dat ook wat en dat mag er ook zijn.

Participatie kost geld

Participatie in wijk en buurt kost geld, en niet iedereen heeft dat, aldus Ieder(in) (2021b). Naast de stapeling van zorgkosten is er voor een persoon met een beperking de afgelopen jaren ook sprake geweest van een stapeling van bezuinigingen. Dat zorgt voor stress, gevoelens van eenzaamheid en isolement en voor een gebrek aan geld voor ‘de leuke dingen van het leven’.

De gevolgen van zorgkosten voor het dagelijkse leven leggen hiermee een wrange dynamiek bloot. Het zorgbeleid is er onder meer op gericht dat burgers vaker een beroep doen op hun eigen netwerk. Maar hoge zorgkosten leiden ertoe dat mensen (ook) gaan besparen op sociale bezigheden. Zo verschraalt hun netwerk juist.

5.2.3. De leefsituatie van mensen met een verstandelijke beperking

In de vorige twee paragrafen kwam, bij de beschrijving van de woon- en leefsituatie van mensen met een beperking, ook de situatie van mensen met een verstandelijke beperking hier en daar aan bod. In deze paragraaf focussen we uitsluitend op deze groep mensen. Aanleiding is het uitgebreide onderzoek dat het Sociaal en Cultureel Planbureau recent naar hen uitvoerde (SCP, 2020c).

In Nederland zijn er naar schatting van het SCP 68.000 mensen met een matige of ernstige verstandelijke beperking en circa 1,1 miljoen mensen met een lichte verstandelijke beperking. In totaal gaat het dus om ruim 6,5% van de bevolking.

Met zijn onderzoek geeft het SCP aan de hand van kwantitatief onderzoek inzicht in hoe het met deze mensen gaat en wat ze nodig hebben om hun kwaliteit van leven te vergroten. Het doet dit door hun zelfredzaamheid, hulpbronnen en kwaliteit van leven te vergelijken met die van mensen zonder een beperking.

Aanleiding voor het rapport zijn de signalen dat mensen met een verstandelijke beperking het steeds moeilijker vinden om mee te doen in onze samenleving. Zij hebben daar steeds meer hulp bij nodig en voor die hulp doen ze in toenemende mate een beroep op professionals. De oorzaken van de toenemende participatieproblemen liggen vooral in de complexer wordende samenleving, gecombineerd met de steeds hogere eisen die aan het functioneren van mensen worden gesteld. Zo wordt in de Wmo nadruk gelegd op de eigen kracht van burgers. Dat betekent dat men zoveel mogelijk zaken zelf moet regelen of ervoor moet zorgen dat andere mensen hen helpen. Pas daarna kan men hulp vanuit de Wmo krijgen. Precies die veronderstelde zelfredzaamheid van mensen wordt als een belangrijk knelpunt gezien voor mensen met een verstandelijke beperking.

Zelfredzaamheid

Allereerst de verschillen in zelfredzaamheid, dat wil zeggen de mate waarin iemand activiteiten op eigen kracht kan doen. De drie onderdelen hiervan zijn: functionele zelfredzaamheid (bijvoorbeeld het kunnen bijhouden van persoonlijke verzorging en het kunnen uitvoeren van huishoudelijke taken), administratieve zelfredzaamheid (zoals het afhandelen van financiën en computer vaardigheden) en sociale zelfredzaamheid (het zelf kunnen onderhouden van contacten en het zelfstandig kunnen deelnemen aan vrijetijdsbesteding).

Zoals verwacht blijkt uit de resultaten van het SCP dat de zelfredzaamheid van mensen met een verstandelijke beperking achterblijft bij die van mensen zonder een beperking: zij hebben immers te maken met cognitieve beperkingen. Op alle onderzochte onderdelen blijken zij minder zelfredzaam te zijn (zie figuur 8).

Verder blijkt dat mensen met een verstandelijke beperking niet alleen per onderdeel minder zelfredzaam, ook geldt dat zij vaker op meerdere onderdelen tegelijk niet zelfredzaam zijn: bijna 70% heeft problemen op twee of drie van de drie onderdelen van zelfredzaamheid. Hier scoren zij veel lager dan mensen zonder een verstandelijke beperking, van wie minder dan 20% op meer dan één terrein problemen heeft. Ook zijn ze zelden zelfredzaam op alle drie de terreinen samen. Slechts 8% van alle mensen met een verstandelijke beperking is zowel functioneel, administratief als sociaal zelfredzaam (meest rechtse kolom figuur 8).

 

Figuur 8: Aantal problemen met zelfredzaamheid naar het al dan niet hebben van een verstandelijke beperking, 2015-2017 (in procenten, n = 16.121)a, b, c


Klik op de afbeelding voor een vergroting 

Hulpbronnen

Ook is gekeken naar de beschikbaarheid van hulpbronnen. Met hulpbronnen worden factoren bedoeld die mensen al dan niet hebben en die iemand vooruit kunnen helpen in het leven. Bij hulpbronnen wordt onderscheid gemaakt tussen persoonskapitaal (zoals gezondheid en de veerkracht van mensen om met tegenslagen om te gaan), economisch kapitaal (zoals het hebben van betaald werk, het opleidingsniveau of het inkomen) en sociaal kapitaal (de steun vanuit het sociale netwerk).

De analyses laten zien (zie figuur 9) dat mensen met een verstandelijke beperking ook minder hulpbronnen hebben dan anderen. De verschillen tussen mensen met en zonder verstandelijke beperking zijn het grootst bij het persoonskapitaal en het economisch kapitaal.

Net als bij zelfredzaamheid, is ook bij de hulpbronnen sprake van een cumulatie van tekorten bij de mensen met een verstandelijke beperking. Circa 60% van hen heeft twee of drie tekorten op de vormen van kapitaal naast 14% van de mensen zonder verstandelijke beperking (vierde set kolommen in figuur 9).

Uit de analyses blijkt verder dat veel mensen met een verstandelijke beperking niet alleen weinig hulpbronnen hebben (60%, figuur 9) of niet zelfredzaam zijn (70%, figuur 8), maar ook dat ruim 40% beschikt over zowel weinig zelfredzaamheid als weinig hulpbronnen. Er is als het ware sprake van ‘double trouble’.

 

Figuur 9: Aantal tekorten op hulpbronnen naar het al dan niet hebben van een verstandelijke beperking, 2015-2017 (in procenten, n = 13.578)a, b, c, d


Klik op de afbeelding voor een vergroting 

Kwaliteit van leven

Met kwaliteit van leven bedoelen we hoe het met mensen gaat op verschillende levensterreinen. In zijn onderzoek beperkte het SCP zich tot drie onderdelen: de subjectieve tevredenheid met diverse aspecten van het leven, de ervaren eenzaamheid (sociaal en emotioneel) en de objectieve maatschappelijke participatie (bijvoorbeeld vrijwilligerswerk, vrijetijdsactiviteiten).

Mensen met een verstandelijke beperking hebben op elk van deze onderdelen een lagere kwaliteit van leven dan mensen zonder verstandelijke beperking:

  • Zij zijn minder vaak (73%) tevreden over hun leven (rapportcijfer 6 of hoger) dan mensen zonder zo’n beperking (93%). Zij zijn vooral minder tevreden over hun financiële situatie.
  • Zij hebben vaker te maken met eenzaamheid dan mensen zonder een verstandelijke beperking (respectievelijk 66% en 34%). Dit geldt voor zowel de emotionele als voor de sociale eenzaamheid (zie figuur 10).
  • Zij participeren minder op verschillende terreinen (respectievelijk 43% en 74%). Zij gaan vooral minder naar het theater, de film of een restaurant en doen minder verenigingsactiviteiten. Het verschil met mensen zonder verstandelijke beperking is kleiner voor bezoeken aan buurthuis en het doen van mantelzorg of vrijwilligerswerk.

 

Figuur 10: Kwaliteit van leven: eenzaamheid naar het al dan niet hebben van een verstandelijke beperking, 2015-2017 (in procenten, n = 13.912)a, b, c


Klik op de afbeelding voor een vergroting 

Tevredenheid met het leven heeft bij mensen met een verstandelijke beperking vooral te maken met sociaal kapitaal en administratieve zelfredzaamheid. Sociaal kapitaal (contact met vrienden of mogelijke hulp vanuit het netwerk) is het belangrijkste voor hun tevredenheid. Dit maakt het des te schrijnender dat het netwerk van mensen met een verstandelijke beperking kleiner is dan dat van mensen zonder verstandelijke beperking en dat ook de kwaliteit van hun netwerk vaak minder is.

Maatschappelijke participatie is voor mensen met een verstandelijke beperking vooral gerelateerd aan functionele zelfredzaamheid en sociaal kapitaal. Functionele zelfredzaamheid is zo belangrijk voor maatschappelijke participatie omdat participeren makkelijker is als je zelfstandig op pad kan gaan. Sociaal kapitaal is belangrijk omdat je dan bijvoorbeeld samen met vrienden of familie naar de film kan gaan.

5.2.4  Voorbeelden van innovaties van inclusief wonen

Naast belemmeringen en bureaucratische drempels in het wonen voor mensen met een beperking, is er in ons land ook sprake van innovaties die inclusief wonen en leven dichterbij brengen. Veel van die innovaties bevinden zich op het niveau van de casuïstiek, ze zijn nog niet structureel ingebed.

We geven drie voorbeelden. Het eerste voorbeeld betreft een woonzorgcentrum voor senioren.

Het verbindende netwerk

Humanitas Deventer is een zelfstandig woonzorgcentrum voor senioren met een behoefte aan ondersteuning op het gebied van wonen, welzijn en zorg. Het beschikt, naast zorggeschoold personeel, over veel niet-professionals die er toe bijdragen dat het een warme, rijke woonomgeving kan zijn.
Op iedere gang woont een student. Die betaalt geen huur maar is als tegenprestatie een goede buur en heeft een BHV (Bedrijfshulpverlening)-cursus gevolgd om in noodgevallen bij te kunnen springen. Achter het complex, aan de Adeboldstraat, wonen de zogeheten Adebold-jongeren. Dat zijn jonge mensen die moeite hebben om in de maatschappij mee te komen, bijvoorbeeld door een lichte verstandelijke beperking of autisme. Vanuit hun aanleunappartementen leveren ze hand- en spandiensten. Daarnaast zijn er nog ‘superbuurvrouwen’ en ‘buurtmaatjes’, die op hun beurt weer gekoppeld zijn aan een jongere.

Zij zijn allemaal onderdeel van een verbindend netwerk om het woonzorgcentrum heen. Wederkerigheid is een sleutelbegrip in die visie. De ouderen hebben soms hulp of aandacht nodig, terwijl veel jonge mensen baat hebben bij het lagere levenstempo binnen het complex.

(Skipr, nummer 4, herfst 2020)

Het tweede voorbeeld is woningcorporatie Ymere in Amsterdam, die zich in het bijzonder richt op lagere inkomensgroepen.

Woningcorporatie Ymere

Het doel van Ymere is glashelder: ‘Wij willen mensen met een bescheiden inkomen een goed thuis geven in de Metropoolregio Amsterdam. Een uitdagende opdracht waar we hard aan werken.’
‘Hoe doen we dat? We bouwen nieuwe sociale woningen. Zorgen zo goed mogelijk voor de oude. Verduurzamen. En we zoeken continu naar nieuwe manieren om onze huurders een zo passend mogelijke woning te kunnen geven. Denk aan het gemakkelijker maken van verhuizen, ook tussen gemeenten, experimenteren met woningruil, en natuurlijk het aanpakken van woonfraude.’

Huurbeleid is:
- ‘De meeste woningen verhuren we aan huurders die huurtoeslag ontvangen of recht hebben op huurtoeslag.
- Als we de huren verhogen dan houden we rekening met de hoogte van de huur: Hoe hoger de huur, hoe lager de huurverhoging.
- Voor mensen die (tijdelijk) een heel laag inkomen hebben, proberen we de huur te verlagen.’

(https://www.ymere.nl/)

Het derde voorbeeld gaat over Buurtcirkels, een samenlevingsconcept waarin meedoen en er voor elkaar zijn centraal staan.

Buurtcirkels
Je woont op jezelf of wilt op jezelf wonen, maar je kent niet veel mensen in jouw buurt. Je voelt je misschien wel eens eenzaam en het lijkt je leuk om af en toe wat te gaan doen met anderen. Je wilt ook graag iets betekenen voor iemand anders en zelf kun je ook wel wat hulp gebruiken.

Dit is het uitgangspunt van de Buurtcirkel, een zorg- en samenlevingsconcept waarin een groep kwetsbare mensen met ondersteuningsvragen elkaar op basis van hun talenten en krachten ondersteunt. Professionals kunnen dan geleidelijk terugtreden, zo is de gedachte. Er wordt een horizontaal buurtnetwerk opgebouwd, mantelzorg wordt belangrijker en burgers worden aangemoedigd om zelfstandig en zelfredzaam te zijn. Een Buurtcirkel wordt door een professional samen met een vrijwilliger begeleid.

In een Buurtcirkel ben je er voor elkaar, want iedereen is wel ergens goed in. Samen naar de tandarts, boodschappen doen, een administratieve klus, of iets in huis, het zijn soms de kleine dingen waar je elkaar mee kunt helpen. Een Buurtcirkel draagt bij aan de eigen ontwikkeling omdat je bijvoorbeeld leert om hulp te vragen, zelfvertrouwen krijgt, een netwerk opbouwt en zelfstandiger wordt. Je hoeft dit niet alleen te doen. Jouw Buurtcirkelnetwerk, een vrijwilliger en een professionele coach helpen jou hierbij.

(https://buurtcirkel.nl/)
5.2.5  In hoeverre is er sprake van inclusief wonen?

Wat kan op basis van het voorafgaande de conclusie zijn over de mate van inclusief wonen voor mensen met een beperking?

Voor het antwoord op deze vraag kijken we naar de vier kenmerken die we aan inclusie hebben verbonden (zie par. 3.1): daadwerkelijke participatie en integratie in de leefgemeenschap, het bestaan van interpersoonlijke relaties, gelegenheid tot het toepassen van persoonlijke kwaliteiten en het verkrijgen van benodigde ondersteuning. In hoeverre is hieraan voldaan waar het gaat om wonen van mensen met een beperking?

Het beeld als geheel is niet gunstig. Daadwerkelijke participatie en integratie in de leefgemeenschap wordt in de weg gestaan door een tekort aan betaalbare en toegankelijke woningen. Veel mensen met een beperking wonen, mede hierdoor, in een instelling (17% van degenen met een lichte of matige verstandelijke beperking). Daar overheerst het groepsleven, wat ten koste gaat van de privacy en het kunnen toepassen van persoonlijke kwaliteiten. Van hen, en ook van mensen die (relatief) zelfstandig wonen in een wijk, zijn velen niet in de situatie dat zij hun woning en/of de mensen met wie zij samen wonen kunnen kiezen. Bij veel gemeenten en woningbouwcorporaties is er sowieso weinig aandacht voor het thema wonen van mensen met een beperking. Aanpassingen aan de woning hebben vaak geen prioriteit. Aanvragen voor aanpassingen komen terecht in bureaucratische molens en worden in bijna de helft van de gevallen niet gehonoreerd.

Zorg en ondersteuning bij het wonen is doorgaans wel aanwezig, bijvoorbeeld via de algemene voorziening Wmo. De aanvraagprocedures zijn echter ingewikkeld en er is weinig of geen oog voor niet-materiële zaken, zoals opleiding en ontwikkeling of politiek en maatschappelijk actief willen zijn. Ook is er onvoldoende bewustzijn van het tekort aan zelfredzaamheid en hulpbronnen, dat bijvoorbeeld bij mensen met een verstandelijke beperking groot is in vergelijking tot mensen zonder verstandelijke beperking. Met andere woorden, er worden weinig dwarsverbanden tussen levensdomeinen en relaties met persoonlijke kwaliteiten gelegd. De focus op de totale mens ontbreekt.

Ook de financiering van de ondersteuning levert vaak problemen op. Dit alles vergt veel van de persoon, waardoor er weinig energie over is voor sociaal contact en eigen ontwikkeling. In termen van de piramide van Maslow: als de onderste lagen niet in orde zijn, geeft dat geen energie voor hogere lagen.

Over de participatie van mensen met een beperking in hun buurt en wijk is het beeld wisselend. Velen maken gebruik van daar aanwezige voorzieningen maar als geheel doen mensen met een beperking dat toch aanzienlijk minder dan anderen. Bij mensen met een lichamelijke beperking wordt dit beïnvloed door het feit dat het bij die voorzieningen op brede schaal ontbreekt aan fysieke toegankelijkheid.

Er is onder mensen met een beperking ook sprake van veel eenzaamheid. En het is doorgaans niet gemakkelijk om een sociaal netwerk op te bouwen en te onderhouden in de wijk.

Naast dit alles staat dat er ook her en der innovaties plaatsvinden waarin bestuurders van zorgorganisaties en woningcorporaties de richting inslaan van inclusiviteit. Die innovaties zijn echter incidenteel en afhankelijk van persoonlijke initiatieven. Zij zijn zeker niet structureel.

In tabel 3 vatten we dit alles samen. De conclusie is dat er op het gebied van inclusief wonen nog veel verbeterd kan worden.

Tabel 3: In hoeverre is sprake van inclusief wonen?


Klik op de afbeelding voor een vergroting 

5.3      De inclusieve route naar wonen voor iedereen

In deze paragraaf bespreken we hoe wonen meer inclusief kan worden. Voor de duidelijkheid: hoewel we ook hier veel bronnen zullen gebruiken die betrekking hebben op de inclusieve woonroute voor mensen met een beperking, gaat het om inclusief wonen voor iedereen.
Om te beginnen benoemen we nogmaals de essentie van ‘goed wonen’, zoals onder woorden gebracht door belangenorganisatie Ieder(in) (2017):

‘De woonsituatie heeft veel invloed op het leven van mensen. Wonen geeft op vele manieren betekenis aan het dagelijks leven. Het is meer dan een dak boven het hoofd. Wonen bestaat uit een “harde”, tastbare kant (de stenen, het gebouw) en een “zachte” kant (het thuis voelen, de belevingsaspecten). Daarnaast is van belang dat mensen grip hebben op hun woonsituatie, regie kunnen voeren.’

Er is sprake van een goede kwaliteit van wonen als:

  1. Er keuzevrijheid is in het bepalen van waar, hoe en met wie te wonen.
  2. De gebruikskwaliteit op peil is: de woonruimte is bruikbaar, toegankelijk, veilig, gezond, comfortabel, duurzaam, aanpasbaar en onderhoudsvriendelijk.
  3. De belevingsaspecten op peil zijn: autonomie en privacy, veiligheid, integratie en ondersteuning bij het wonen zijn geborgd.
  4. De woonomgeving toegankelijk en bruikbaar is, voldoende voorzieningen biedt, veilig is en mogelijkheden heeft voor ontmoeting.

Kortom: ‘Een inclusief woonbeleid richt zich op alle groepen burgers en houdt rekening met diversiteit. Mensen of hun vertegenwoordigers zijn nauw betrokken bij de totstandkoming van het woonbeleid. En burgers hebben zoveel mogelijk zelf zeggenschap over hun woonsituatie.’

5.3.1  Inclusie op macroniveau

Tot het macroniveau rekenen we – zo schreven we in paragraaf 4.2 – landelijk beleid en wetgeving, het financieel-economische systeem, de krachten in de markt en de overkoepelende patronen van cultuur, samenleving en sociaal-politieke invloeden.

Op macroniveau blijkt voor bouwen en wonen Artikel 19 van het VN-Verdrag (zie par. 5.2.1) een belangrijk sturend element. Het heeft geleid tot diverse landelijke standpunten, beleidsplannen en programma’s die de in paragraaf 5.2 genoemde tekortkomingen willen aanpakken en opheffen.

Goed wonen voor iedereen

Een ruim aanbod van passende woonvormen waaruit men kan kiezen, toegankelijkheid, zowel binnen de woning als in de openbare ruimte eromheen, en een goed functionerend systeem van begeleiding en ondersteuning, zie daar de drie pijlers van goed wonen voor iedereen.

Meer specifiek betekent dit (Ieder(in), 2022; Alliantie VN-verdrag, 2019):

  • Mensen, waaronder juist ook degenen met een beperking of chronische ziekte, moeten goed kunnen wonen. Het aanbod van passende, toegankelijke en betaalbare woonvormen en woningen dient daarom veel groter en meer divers te zijn. Mensen hebben het recht om zelf te kiezen waar, hoe en met wie ze wonen. Dit recht is vastgelegd in Artikel 19 van het VN-verdrag. Landelijke en lokale overheden, maar ook corporaties, ontwikkelaars, bouwers en verhuurders, dienen veel meer werk te maken van wonen voor iedereen.
  • Inclusieve wijken betekenen voor het wonen niet alleen dat er voldoende levensloopbestendige woningen zijn, ook moet de openbare ruimte toegankelijk zijn. Dus toegankelijk voor mensen in een rolstoel, mensen met een rollator, mensen met een visuele beperking, etc. Daarnaast zullen mensen steeds meer gebruik gaan maken van thuistechnologie en e-health-oplossingen, waardoor er hogere eisen gesteld zullen worden aan bijvoorbeeld internetverbindingen.
  • Er moet meer persoonlijke begeleiding beschikbaar zijn, gericht op zinvolle participatie in maatschappelijke activiteiten, ongeacht de plek waar mensen wonen.
  • Er moet actief de-institutionaliseringsbeleid worden gevoerd. Daartoe behoort het afbouwen van institutionele zorg, het uitbreiden van het vpt (volledig pakket thuis) en persoonsgebonden budgetten, het monitoren van de afbouw van instellingen, het investeren in kleinschalige zorginfrastructuur in de wijk en het beschikbaar stellen van voldoende persoonlijke individuele begeleiding.
  • Het is nodig dat landelijke toegankelijkheidseisen worden ingevoerd en verscherpt, zowel voor nieuwbouwappartementen als voor verbouwingen van bestaande publiek toegankelijke gebouwen. Hierbij kan de ICF (zie par. 2.1) behulpzaam zijn.

De eerder genoemde Commissie Toekomst beschermd wonen (2015) vat een en ander kernachtig samen. Dat een goede en veilige woonplek een belangrijke behoefte is van iedere burger en een voorwaarde voor maatschappelijke participatie vraagt om ‘een transformatie van beschermd wonen binnen diverse zorgsectoren naar het beschermen van kwetsbare burgers midden in de samenleving door uiteenlopende woonvarianten met flexibele herstelondersteuning, gericht op een zingevend bestaan.’

Actielijn Bouwen en Wonen

Een belangrijke actor op macroniveau is de rijksoverheid. Het Ministerie van VWS geeft in het programma Onbeperkt meedoen! sturing aan de landelijke implementatie van het VN-verdrag (VWS, 2018c, 2020). Binnen dit programma is er de Actielijn Bouwen en Wonen. Doel van deze actielijn is de toegankelijkheid van gebouwen te verbeteren en te zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende geschikte woningen en woonvormen voor mensen met een beperking.

Uitgangspunt bij het verbeteren van de toegankelijkheid van gebouwen is om dit in eerste instantie te doen op basis van vrijwillige afspraken tussen partijen, binnen de kaders van de bestaande wet- en regelgeving. Wanneer onvoldoende voortgang wordt geboekt, zal worden bezien of het nodig is om over te gaan tot aanvullende wet- en regelgeving, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van de toegankelijkheid bij renovatie of verbouw van voor publiek toegankelijke gebouwen.

Overigens: behalve de toegankelijkheid van gebouwen is, aldus VWS, ook goede toegankelijkheid van de woon- en leefomgeving essentieel voor een inclusieve samenleving. Een definitie hiervan wordt gegeven in het Handboek voor Toegankelijkheid.

Toegankelijkheid van de gebouwde omgeving

In het Handboek voor Toegankelijkheid is de toegankelijkheid van de gebouwde omgeving als volgt gedefinieerd: ‘Toegankelijkheid van de gebouwde omgeving is de eigenschap van buitenruimten, gebouwen en woningen die maakt dat mensen er kunnen doen wat ze volgens de bestemming moeten kunnen doen.’

In deze definitie is de toegankelijkheid van de gebouwde omgeving als voorwaarde voor participatie in sociale en economische activiteiten gepresenteerd. Een voor iedereen toegankelijke gebouwde omgeving helpt om gelijkwaardig en zelfstandig te kunnen functioneren en geeft mensen dezelfde keuzemogelijkheden als het om wonen gaat.

(RIGO, 2019)

Concrete maatregelen in de Actielijn Bouwen en Wonen richten zich op:

  1. Eenduidige richtlijnen voor toegankelijk (ver)bouwen

Samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), de sector, de VNG, ervaringsdeskundigen en hun vertegenwoordigende organisaties wordt een eenduidige en breed gedragen Richtlijn voor toegankelijk bouwen en verbouwen ontwikkeld. Alle bij het actieplan betrokken partijen hebben aangegeven dat het op dit moment aan zo’n eenduidige en breed gedragen richtlijn ontbreekt en dat het belangrijk is dat die er komt. Met deze eenduidige richtlijn wordt het voor iedereen die betrokken is in het ontwikkel- en bouwproces duidelijk wanneer een gebouw goed toegankelijk is en welke maatregelen daarvoor in bestaande of nieuw te realiseren gebouwen getroffen moeten worden. Belangrijk is dat deze richtlijn goed wordt ontsloten, zodat iedereen er gebruik van kan maken.

Als eerste stap is een verkennend onderzoek uitgevoerd door RIGO Research en Advies (RIGO, 2019). Daarna is, eind 2019, het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) gevraagd om de Nederlandse richtlijn te ontwikkelen.

Maatwerk in wonen

Binnen zijn eigen Actieplan Toegankelijkheid voor de bouw heeft het Ministerie van BZK een verkenning laten uitvoeren van de aard en de omvang van woonwensen van zelfstandig wonende jongvolwassenen met een beperking. Dit leidde tot het rapport Maatwerk in wonen (Verwey-Jonkerinstituut, 2019). De reactie van het ministerie luidde als volgt:

‘Het opgedane inzicht draagt bij aan de opgave waarvoor het VN-verdrag inzake de rechten van mensen met een beperking ons stelt op het terrein van zelfstandig wonen. Het rapport stelt dat de woonbehoeften van de doelgroep mensen met een beperking varieert naar type beperking en leeftijd. Maar ook dat de woonbehoefte binnen de verschillende groepen in hoge mate varieert.
Het rapport benoemt een te gering woningaanbod op de lokale woningmarkt, wachtlijsten voor aangepaste woningen, te hoge huur- en koopprijzen en het gebrek aan mantelzorg-, aanleun- en kangoeroewoningen. Daarnaast kan niet iedereen over adequate zorg, ondersteuning en of aanpassingen beschikken.
Wij vinden dat op lokaal niveau het beste kan worden aangesloten bij de woon (zorg)-vraag van mensen met een beperking. Lokaal kan een overzicht van de vraag en het aanbod worden opgesteld. Vervolgens kunnen gemeenten op basis daarvan afspraken maken met woningcorporaties, marktpartijen en zorgaanbieders.’

(BZK, 2020)
  1. Stimuleren van voldoende geschikte en beschikbare woningen

De meeste mensen met een beperking, waaronder ook ouderen, blijven het liefst zo lang mogelijk in hun eigen huis in hun vertrouwde buurt wonen. Hiertoe is het van belang dat zij in een geschikte woning (kunnen) wonen en er nieuwe woonzorgvormen beschikbaar komen. De mate waarin mensen met een beperking zelfstandig kunnen (blijven) wonen is echter afhankelijk van veel verschillende factoren. Naast de geschiktheid van de woning spelen bijvoorbeeld de benodigde zorg, het sociale netwerk en de aard en intensiteit van de beperkingen een rol. Dit kan op lokaal niveau worden gerealiseerd. Het Rijk zal lokale partijen hierbij stimuleren en ondersteunen.

  1. Onderzoek naar extra toegankelijkheidseisen in het Bouwbesluit voor nieuwbouwappartementen

De minister van BZK zal naast de in het Actieplan Toegankelijkheid voor de bouw opgenomen acties, bezien of het mogelijk en wenselijk is om in het Bouwbesluit een aantal extra toegankelijkheidseisen te stellen aan nieuwbouwappartementen. De minister zal ook bezien of het mogelijk en wenselijk is om bij zorgwoningen de aanwezigheid van een buitenruimte (balkon, tuin) verplicht te stellen.

  1. Inventarisatie knelpunten toegankelijkheid van de openbare ruimte.

De verantwoordelijkheid voor een toegankelijke openbare ruimte ligt vooral op het lokale en regionale niveau. Behalve gemeenten kunnen ook ondernemers in de goederen- en dienstensector hierbij een belangrijke rol vervullen, net zoals de gebruikers zelf. Niet altijd is duidelijk wie waarvoor verantwoordelijk is en vaak zijn betrokkenen zich niet bewust van de ontoegankelijkheid en de gevolgen daarvan voor mensen met een beperking. Het kabinet zal daarom in samenwerking met de VNG overleg organiseren met betrokken partijen, met uiteraard ook een belangrijke rol voor mensen met een beperking zelf. Doel van het overleg is om beter in kaart te brengen welke problemen er zijn rondom toegankelijkheid van de openbare ruimte en te verkennen welke oplossingen daarvoor mogelijk zijn.

In de praktijk gebeurt er intussen wel het een en ander, aldus het Ministerie van VWS.

Goede voorbeelden op het gebied van bewustwording en het bevorderen van deskundigheid op het gebied van toegankelijkheid

  • De minister van BZK organiseert samen met de Rijksbouwmeester een bijeenkomst met universiteiten en hogescholen over aandacht voor toegankelijkheid in lesprogramma’s.
  • 'In de gebouwen van Utrecht moet iedereen kunnen doen wat hij/zij volgens de bestemming komt doen.’ Dat is de ambitie van de Utrecht Standaard Toegankelijk, die de gemeente heeft ontwikkeld om aandacht voor toegankelijkheid in ontwikkelprocessen bij onderhoud, renovatie of bouw te verankeren. De Standaard is een voorbeeld van bewustwording en deskundigheidsbevordering, die breder in de bouwsector kan worden verspreid.
  • De Speeltuinbende adviseert, met een testteam van kinderen met en zonder beperking, speeltuinen over het beter toegankelijk maken van de speeltuinen voor alle kinderen. De Speeltuinbende komt voort uit een initiatief van de Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind.
(VWS, 2018c)
5.3.2  Inclusie op mesoniveau

Met mesoniveau bedoelen we de lokale organisaties voor dienstverlening en ondersteuning op het gebied van wonen. Waar het gaat om de algemene voorzieningen kunnen we met name denken aan gemeenten en woningbouwcorporaties.

Gemeenten hebben vanwege hun taken ook een belangrijke rol in het realiseren van de rechten die in het VN-verdrag over wonen en maatschappelijk leven zijn opgenomen, zeker ook omdat zij dicht bij de burger staan. Tal van kennisbronnen geven onderzoeksresultaten en adviezen over hoe door gemeenten inclusief wonen kan worden bevorderd. Het gaat dan vaak om afzonderlijke (deel)onderwerpen, zoals de verbetering van toegankelijkheid en woningaanpassing.

De route naar inclusief wonen op lokaal niveau

Hieronder voegen wij allerlei informatie en kennis samen, in een ordening die de route op lokaal niveau richting inclusief wonen aangeeft. De bronnen waaruit wij hebben geput, zijn: VWS, 2018c; VNG, 2019a; CRvdM, 2020b; Bureau HHM, 2020; Platform31, 2021; Brummel, 2017.

  1. Woonvisie

De route naar meer inclusief wonen begint met een visie. Het is belangrijk dat gemeenten ‘wonen met zorg’ onderdeel laten zijn van hun woonvisie en daarbij expliciet aangeven wat zij van woningcorporaties verwachten, om vervolgens deze verwachtingen vast te leggen in concrete prestatieafspraken, ook met de huurdersorganisaties. Het is van belang om hierin expliciet en transparant te zijn, bijvoorbeeld door in deze woon(zorg)visie en in de prestatieafspraken met woningcorporaties de verschillende doelgroepen met naam te noemen.

  1. In kaart brengen van de vraagkant (woningbehoeften)

Een volgende stap is het in kaart brengen van de vraagkant. Wat zijn de woonbehoeften en bij welke doelgroepen doen zich welke behoeften voor? Voor twee groepen is in ieder geval meer aandacht nodig:

  • Mensen met een fysieke beperking. Het is voor gemeenten vaak lastig om zicht en grip te krijgen op de omvang en woonbehoeften van deze mensen. Onderzoek toont aan dat de samenstelling en woonwensen van deze groep vaak zeer uiteenlopen. Als er al afzonderlijke aandacht voor hen is, gaat het vaak om mensen met een motorische beperking (bijv. in een rolstoel) en minder om mensen met een visuele en/of auditieve beperking. Om goed wonen te kunnen faciliteren, vraagt dit om een borging van maatwerk in het proces van woningaanpassingen c.q. verhuizen. Ook kun je, door deze woonvraag te monitoren, inspelen op het aanbod dat nodig is om iedereen naar wens te kunnen huisvesten.
  • Jongeren en jongvolwassenen. Veel mensen zetten verschillende stappen in hun wooncarrière: op zichzelf wonen, een grotere woning om samen te wonen met een partner of voldoende ruimte voor gezinsuitbreiding. Voor mensen met een beperking is het soms lastig om een passende (en betaalbare) woning te vinden om ‘de volgende stap’ te kunnen maken, onder meer door aanhoudende krapte op de woningmarkt. Ook kan iemand zijn of haar (medische) urgentie verliezen als deze persoon op zoek gaat naar een volgende aangepaste woning, bijvoorbeeld om te gaan samenwonen of meer ruimte te hebben voor zichzelf. Immers, vaak wordt geredeneerd dat iemand al ‘geschikt’ woont. Ook komt het voor dat jongeren met een fysieke beperking die het ouderlijk huis willen verlaten niet in aanmerking komen voor medische urgentie, omdat ze geen zelfstandige wooneenheid achterlaten.

Aanbevelingen:

  • Bied mensen met een fysieke beperking de mogelijkheid om in systemen voor woningtoewijzing aan te geven dat ze een aangepaste woning nodig hebben.
  • Borg maatwerk in het proces van woningaanpassingen en verhuizingen voor mensen met een fysieke beperking.
  • Monitor de woonvraag zodat je beter kunt inspelen op het aanbod dat nodig is. Stop met leeftijdsgebonden labelen, zodat de kansen voor (jong)volwassenen op een geschikte woning worden vergroot.
  • Versoepel de toewijzing van urgentie voor jongeren die geen zelfstandige wooneenheid achterlaten.
  • Zoek afstemming met partijen, zoals de woningcorporatie, GGZ-instelling en politie. Doe dit zowel voor het signaleren van mensen met een behoefte aan een beschermende en sociaal passende woonomgeving als voor het organiseren van aanbod.
  1. In kaart brengen en vergroting van het aanbod

Er zijn méér woningen nodig. Anno 2022 is er in Nederland sprake van een grote krapte op de woningmarkt. Hierdoor wordt het nóg moeilijker voor mensen met een beperking om een betaalbare en geschikte woning te vinden. Een positieve ontwikkeling is dat partijen steeds vaker inzetten op flexibel vastgoed en op oplevering van nieuwbouwwoningen die aanpasbaar of nultreden (alles gelijkvloers) zijn. Desondanks voldoet dit vaak nog niet aan de vraag die er in veel gemeenten naar passende woningen is. Ook is niet genoeg aandacht voor inclusief wonen en het realiseren van inclusieve woningen en woonvormen waardoor participatie van mensen met een fysieke beperking gestimuleerd kan worden.

Aanbevelingen:

  • Houd samen met woningcorporaties en marktpartijen het bestand van beschikbare woningen bij, zodat er voortdurend een actueel overzicht is.
  • Er zijn budgetten vrijgekomen voor de huisvesting van kwetsbare doelgroepen. Benut deze ook expliciet om de woningvoorraad te vergroten.
  • Pas standaard de principes van design for all toe voor nieuwbouwwoningen (zoals geheel drempelloos, bredere deurposten).
  • Breng meer eenheid en eenvoud aan in labels. Soms is verhuizen nodig omdat de eigen woning niet aangepast kan worden. Door woningen op basis van kenmerken of doelgroep te labelen, kan de zoektocht naar passende, beschikbare woningen worden vergemakkelijkt. Echter, gemeenten hanteren lang niet altijd dezelfde labels. Hierdoor is het moeilijk om, ook landelijk, zicht te krijgen en te houden op passend aanbod. Ook bemoeilijkt het de matching tussen vraag en aanbod voor woningzoekenden en corporaties die in meerdere gemeenten vastgoed hebben. Hanteer dus in iedere gemeente dezelfde labels voor aangepaste woningen. Simplificeer de labels, bijvoorbeeld door er minder te gebruiken en door gebruik te maken van standaarden op basis van de ICF. En tenslotte: label aangepaste woningen op basis van de kenmerken van de woning, zodat duidelijker is voor wie de woning geschikt is en deze toegankelijk wordt voor meerdere doelgroepen.
  • Stimuleer en faciliteer inclusief wonen. Een inclusieve samenleving vraagt om een inclusieve woningvoorraad, die mensen met een fysieke beperking de mogelijkheid biedt te participeren. Gemeenten en corporaties kunnen daarop sturen bij de aanpassing van bestaande bouw en bij nieuwbouw, bijvoorbeeld door in te zetten op innovatieve woonvormen en -concepten voor mensen met een fysieke beperking. Of door te kiezen voor flexibel vastgoed dat gemakkelijk(er) aangepast kan worden aan de woonbehoeften van de bewoner(s). Blijf inclusieve woonvormen en -concepten ontwikkelen die bijdragen aan de participatie van mensen met een fysieke beperking in de samenleving.
  • Lokaal kan een overzicht van de vraag en het aanbod worden opgesteld. Op basis daarvan kunnen gemeenten met woningcorporaties, marktpartijen, zorgaanbieders en burgers afspraken maken over het realiseren van een voldoende passend woningaanbod voor kwetsbare mensen.
  1. Zelf kiezen en toewijzing

Om mensen met een beperking de mogelijkheid te geven om te kiezen waar zij willen wonen, is het belangrijk dat er voldoende woningaanbod is. En dat daarnaast de omgeving toegankelijk is (de buurt, het openbaar vervoer, het parkje).

Aanbevelingen:

  • Het vertrekpunt is de mens. Bied hem of haar zoveel mogelijk keuze aan.
  • Zorg voor voldoende deskundigheid bij de toegang tot de woningmarkt en wijs cliënten op het recht zich te laten bijstaan door een cliëntondersteuner.
  • Ga over cliëntgroepen met aanbieders in gesprek, zodat cliënten niet van het kastje naar de muur worden gestuurd. Blijf met elkaar in gesprek, ook als cliënten in zorg zijn. Niet ‘Wie lost het op?’ maar ‘We lossen het samen op!’
  • Organiseer een gezamenlijke ‘wachtlijstregisseur’ zodat optimaal gebruik gemaakt kan worden van beschikbare plekken.
  • Voorkom administratieve rompslomp en onnodige wachttijd, zoals een verplichte afwijzing van het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) voor de Wlz voor toegang tot beschermd wonen. Zorg dat de professionals in de toegang in afstemming met betrokken zorgverleners de inschatting kunnen maken of een Wlz-indicatie van toepassing is.
  1. Woningaanpassingen

Uit onderzoek van Ieder(in) en de Woonbond blijkt dat het voor de helft van de mensen die hun woning willen aanpassen, onduidelijk is hoe ze deze aanpassing kunnen regelen. Waar moet iemand bijvoorbeeld beginnen? Wie kan bijdragen aan de kosten van welke aanpassingen? Welke processtappen moet iemand doorlopen? Het aanvragen van een woningaanpassing kost vaak veel tijd en energie, wat voor mensen met een fysieke beperking belastend en stressvol kan zijn. Niet iedereen kan de (complexe) administratieve lasten even makkelijk aan. Als de (landelijke) overheid verwacht dat mensen met een fysieke beperking zelfredzaam zijn, is het zaak het systeem en procedures daarop in te richten.

Aanbevelingen:

  • Maak het proces rond het aanvragen van woningaanpassingen gemakkelijker; verminder de bureaucratie.
  • Communiceer helder over waar iemand terecht kan met welke vraag.
  • Biedt aan wat mogelijk is en wacht niet op een vraag.
  1. Ondersteuning

Over de relatie tussen wonen en de Wmo zegt de VNG: ‘De Wmo vraagt van gemeenten hun inwoners te helpen bij het zelfstandig (blijven) wonen. Door middel van aanpassingen in het huis (bijvoorbeeld een traplift of aangepaste keuken) en door ondersteuning (zoals hulp met het huishouden, persoonlijke ondersteuning en training in vaardigheden). Hierbij is het van belang dat er gekeken wordt naar de individuele situatie van de aanvrager. Er is niet één oplossing die voor iedereen de beste is. En wanneer er bij nieuwbouw direct al rekening wordt gehouden met algemene standaarden voor personen met een beperking, kunnen aanpassingen op grond van de Wmo afnemen.’ (VNG, 2019a).

Vaak kunnen mensen met een beperking niet zelfstandig wonen zonder dat zij gebruik kunnen maken van maatwerkvoorzieningen. Daarom hebben zij op basis van het VN-verdrag het recht om op basis van persoonlijke benodigdheden en voorkeuren een keuze te maken uit (aanbieders van) voorzieningen. Individuele ondersteuning moet flexibel genoeg zijn om zich aan te passen aan de behoeftes van degene die van de voorziening gebruik maakt en niet andersom.

Het doel van de ondersteunende voorziening moet zijn om inclusie in de maatschappij te realiseren. De voorzieningen mogen dus niet leiden tot isolatie en segregatie, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn in een speciale woonvoorziening. In dit kader is het ook van belang te zorgen voor diversiteit in de opzet van wijken bij nieuwbouw en renovatie. Dit is nodig om een levendige wijk te kunnen zijn waar de sociale rollen tot hun recht kunnen komen.

Aanbevelingen:

  • Ondersteuning is individueel maatwerk en integraal denken. Ondersteuning volgt de behoeftes van de mensen en niet andersom. Betrek hier de kennis bij die beschikbaar is over inclusief wonen.
  • Verwerk Artikel 19 van het VN-verdrag in het Wmo-plan. Inventariseer de ondersteuningsvragen van mensen met een beperking in de gemeente zodat er geen tekort aan voorzieningen ontstaat. Stel niet te strenge eisen aan het in aanmerking komen voor een voorziening.
  • Maak de procedure om voorzieningen aan te vragen toegankelijk voor alle inwoners. Geef inwoners informatie over de procedure, de plek waar een aanvraag kan worden ingediend en de beschikbaarheid van cliëntondersteuning. Waarborg de onafhankelijkheid van cliëntondersteuners.
  • Houd rekening met de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager.
  • Stel een wijkteammedewerker aan met aandachtsgebied 16-27 jaar die ook de regie voert over het integraal plan (wonen, zorg, werk, inkomen en onderwijs).
  • Geef een langlopende beschikking af. Korte beschikkingen geven veel onrust en extra administratieve lasten. Laat de beschikking ook pas ingaan als er een verblijfsplek beschikbaar is.
  • Laat de eventuele mogelijkheid van mantelzorgondersteuning uit een aanvullende zorgverzekering geen vertragende factor zijn in het proces. Niemand kan verplicht worden een aanvullende verzekering af te sluiten.
  • Ga over op scheiden van wonen en zorg voor de institutionele zorg zodat zorgaanbieders ook in de wijk vpt gaan aanbieden met gelabelde woningen.
  1. Toegankelijkheid van woon- en leefomgeving (zie ook hoofdstuk 8)

Om het recht op zelfstandig wonen en deel uitmaken van de maatschappij te realiseren, is de beschikbaarheid van aangepaste woningen en hulpmiddelen voor het zelfstandig wonen niet voldoende. Daarnaast moet de openbare ruimte toegankelijk zijn voor mensen met een beperking, zodat zij volledig in de maatschappij kunnen participeren. Ook de samenleving daaromheen moet toegankelijk zijn, zowel op fysiek als sociaal vlak. Dat geldt ook voor voorzieningen, het is belangrijk dat deze goed bereikbaar en toegankelijk zijn.

Dit betekent dat algemene voorzieningen ook beschikbaar en bereikbaar zijn voor mensen met een beperking. Denk aan bibliotheken, openbaar vervoer, winkels, musea, scholen, websites en apps. Mensen met een beperking doen dikwijls minder aan bijvoorbeeld sport, cultuur en vrijwilligerswerk dan mensen zonder een beperking, terwijl zij wel graag meer zouden willen participeren.

Aanbevelingen:

  • Besteed in het Wmo-plan aandacht aan Artikel 19 van het VN-verdrag op het gebied van toegankelijkheid van de openbare ruimte en participatie in de samenleving. Vergeet hierbij niet de mogelijkheden van vervoer te optimaliseren.
  • Ga in gesprek met organisaties in de gemeente, zoals sportclubs, bibliotheken en winkels, en moedig hen aan om rekening te houden met mensen met een beperking. Leg vast dat evenementen die in de gemeente worden georganiseerd toegankelijk moeten zijn voor mensen met een beperking.
  1. Inclusie is een proces, geen project

Het is van belang om sociale inclusie in de wijk niet als een project te zien maar als een doorlopend traject en hier de werkprocessen ook op in te richten. Dat betekent dat de gehandicaptensector, de geestelijke gezondheidssector en de welzijnssector anders moeten gaan werken als het gaat om sociale inclusie. Men dient veel meer bewust bezig te zijn met de voorwaarden voor inclusief leven (zie de vier kenmerken die wij aan inclusie verbonden: daadwerkelijke participatie, het hebben van interpersoonlijke relaties, het kunnen toepassen van persoonlijke kwaliteiten en het verkrijgen van adequate ondersteuning). Om de persoonlijke kwaliteiten toe te kunnen passen kan worden gedacht aan de ontwikkeling van daadwerkelijke mogelijkheden, de ‘capabilities’ (c.q. de effectieve of daadwerkelijke mogelijkheden van iemand om een leven te leiden dat redelijkerwijs de moeite waard is).

Aanbevelingen:

  • Beleidsmakers van gemeenten en van (semi)publieke instellingen dienen hiervoor kritisch te kijken naar de gevolgen van beleidsmaatregelen voor meerdere capabilities. Met andere woorden, hoe’ capabiliy-proof’ is een beleid?
  • Besteed als beroepsbeoefenaars in de praktijk meer aandacht aan de sociale rollen van mensen (zoals die van buurman of buurvrouw, opvangpunt voor pakjes, en andere taken die er zijn in een wijk).
  • Daarnaast is het van belang dat alle professionals kritisch reflecteren op de eigen beeldvorming ten aanzien van mensen met een beperking.
  • Daarbij is het belangrijk dat de beeldvorming actief wordt ondersteund vanuit de kracht van mensen met een beperking. Hierdoor wordt er actief gewerkt aan het zien en erkennen van mensen met een beperking als onderdeel van de community.

Inspirerende verhalen

Tot zover de route op gemeentelijk niveau, in de vorm van deze acht punten. Ter aanvulling hierop: door de VNG is een bundel uitgebracht met ‘inspirerende verhalen’ over hoe in een aantal gemeenten wordt gewerkt aan de implementatie van het VN-verdrag op het gebied van wonen (VNG, 2020). Deze verhalen kunnen worden beschouwd als een illustratie van hoe geprobeerd wordt deze acht punten op wisselende plaatsen in de praktijk te brengen.

Behalve in de activiteiten van gemeenten en woningcorporaties, is er op mesoniveau ook sprake van tal van speciale woonvoorzieningen voor mensen die bijzondere woonwensen hebben vanwege aanwezige beperkingen. Ook in de inrichting en werkwijzen van die woonvoorzieningen zijn elementen uit voorafgaande ‘route’ (woningaanpassing, toegankelijkheid, wonen en zorg) zichtbaar. We geven drie voorbeelden hiervan.

Het eerste voorbeeld gaat over het zogenoemde flexwonen. Door dat toe te passen, neemt de kwaliteit van leven toe en kan door een eenvoudige voorziening (zwaardere) zorg worden voorkomen.

Flexwonen en Tiny Houses

Voor mensen met een beperking zijn er vaak maar beperkte woonopties: óf je woont thuis, al dan niet met begeleiding, óf je woont bij een zorgaanbieder. Maar veel mensen hebben een tussenvorm nodig. Daar hebben de Prinsenstichting en zorgboerderij Ophovenerhof een oplossing voor bedacht: het flexwonen en het wonen in Tiny Houses.

Mensen met een beperking blijven vaak thuis wonen, tot het niet meer gaat. Wat volgt is een harde overgang naar wonen bij een zorgorganisatie. Dat kan anders, vond directeur Ineke Huibregtsen van de Prinsenstichting. Samen met medewerkers werkte ze het idee van flexwonen uit.
‘In deeltijdverblijven kunnen cliënten een paar dagen in de week wennen aan wonen elders. Het is voor mensen met een beperking een goede manier om zich verder te ontwikkelen en hun vleugels uit te slaan.

Speciaal voor hen bouwt de Prinsenstichting nu Tiny Houses. Dit zijn kleine, volwaardige en vrijstaande woningen met een vloeroppervlak van maximaal 50 vierkante meter, met een zo klein mogelijke ecologische voetafdruk. In Tiny Houses wordt permanent gewoond (ze zijn dus niet bedoeld als recreatiewoning).’
‘Flexwonen is de term die wij gebruiken om de flexibiliteit te benadrukken. Daarbij gaat het zowel om verblijf op basis van logeren, als om deeltijdverblijf dat sinds 2020 mogelijk is binnen de Wlz. Flexwonen in deeltijdverblijf is iets anders dan bijvoorbeeld logeeropvang of respijtzorg. In een deeltijdverblijf verblijft de cliënt minimaal de helft van het jaar. Dat kan zijn om de week, of een paar dagen per week. De rest van de tijd woont de cliënt thuis.’

‘De voordelen van flexwonen zijn overduidelijk. Verwanten houden de zorg langer vol, als ze die voor een deel uit handen kunnen geven. Met flexwonen bereik je mensen eerder en maak je de drempel lager om gebruik te maken van ondersteuning. Daarbij hoeft het overigens niet altijd te gaan om een overgang naar permanente bewoning. Ouders van kinderen met een verstandelijke beperking kunnen met deze flexibele woonvorm ook ontlast worden door zorg thuis te combineren met een regelmatig verblijf bij ons. Men merkt dat dit voor veel ouders erg goed werkt.’

(Twinkel Magazine, 24 juni 2021, en https://tinyhousenederland.nl/)

Een mooi voorbeeld over het samengaan van de ‘harde’ en de ‘zachte’ kant van bouwen en wonen is het verhaal over de Vinkenhofjes.

Het Vinkenhofjesverhaal

In Nuenen bevindt zich de ‘Vinkenhofjes’, een gebouw met nieuwe woon- en samenlevingsvormen. Het is niet zomaar een gebouw. In feite is het ingericht op basis van de wensen van de, toen nog toekomstige, bewoners. Zij hebben aan de tekentafel gezeten.
Zo was in de nieuwbouw een etage gereserveerd voor een woongroep. De zes appartementen waren zo gesitueerd dat die zich leenden voor het wonen in een groep. Er was een ruimte om de was en de strijk te doen. Ook was er een groepskeuken voorzien waar gezamenlijke maaltijden gekookt konden worden. De appartementen zelf bestonden uit een kleine woonkamer en een ruime slaapkamer. Dat was best klein. Maar doordat er op de etage ook een logeerkamer voorzien was, konden de kleinkinderen van een van de bewoners toch blijven logeren als ze dat wilden. En er was een gezamenlijke woonkamer.

Het ontwerp van het gebouw is tot stand gekomen aan de hand van de ideeën van de bewoners over wonen en leven. De ruimte voor de gezamenlijke woon-eetkamer en de logeerkamer kan op elk moment worden omgebouwd tot een volwaardig appartement. Het is dus flexibel.
Die flexibiliteit is op alle etages voor elkaar gekregen. Op elke etage van het gebouw wordt op een andere manier gewoond en geleefd. Zo is er de etage met de woongroep, maar ook een etage waar in één van de appartementen een echtpaar woont dat eenvoudige zorgtaken doet voor bewoners die, al dan niet tijdelijk, een beperkte zorgbehoefte hebben. Daardoor heeft men iets weten te creëren wat het midden houdt tussen volwaardige professionele zorg en alleen maar moeten leunen op familie als mantelzorgers. Je ziet overigens in de praktijk ook allerlei mengvormen ontstaan. Het is goed om te zien dat binnen dit gebouw, en trouwens ook in de directe omgeving ervan, heel snel en gemakkelijk op- en afgeschaald kan worden qua zorg. In feite bepalen de mensen dat allemaal zelf.

Bijzonder is dat men erin geslaagd is om de mensen die hier zijn komen wonen vrijwel honderd procent garantie te geven dat ze ook daadwerkelijk hier kunnen blijven tot het einde. In hun eigen appartement. Dus zonder dat ze hoeven te verhuizen als het minder goed met ze gaat. De techniek die daarbij is ingezet, helpt daar enorm bij. Die techniek is volledig spraak gestuurd. Zo heeft ieder een eigen ‘toverwoord’ in geval van persoonlijk alarm. Er is echter veel meer. Geen knoppen meer in de liften, maar gewoon zeggen waar je heen wilt. Niet meer naar de deur lopen om hem open te doen, maar gewoon zeggen ‘kom maar binnen’. En als je ’s nachts in het donker je bed uit moet hoef je alleen maar te zeggen dat de lamp aan moet.
Om die honderd procent woongarantie voor elkaar te krijgen zijn op de begane grond van het gebouw permanent enkele medewerkers van zorgorganisatie Archipel aanwezig. Ook zitten er een aantal andere laagdrempelige zorg- en welzijnsfuncties en partijen. Zo heeft ook het maatschappelijk werk er een plek gevonden Ook zitten er huisartsen, een apotheker en een fysiotherapeut. Die zitten trouwens naast de stalling en oplaadplek voor scootmobielen en e-bikes. Om dat alles ook nog betaalbaar te houden heeft men permanent vier studenten verpleegkunde en verzorgende op kamers wonen. De enige verplichting die daar aanhangt is dat die studenten al hun stages in dit wooncomplex doen. Daarover zijn contracten gesloten met de opleidingsinstituten. Voor Archipel snijdt dat het mes aan twee kanten. Op deze manier hebben zij een vrijwel permanente instroom van nieuwe jonge medewerkers weten te organiseren.

Op elke etage van dit gebouw wordt anders gewoond en geleefd. Er zijn twee etages waar eigenlijk alleen jongeren wonen. Bij één daarvan gaat dat om jongeren die zich in hun huurovereenkomst verbonden hebben aan de uitvoering van een gemeenschapstaak, zoals het koken voor de woongroep. Op de andere etage wonen jongeren op kamers. Hen wordt daar geleerd om voor zichzelf te zorgen en ook om hun opleiding af te maken. Zodra ze afgestudeerd zijn en werk hebben, wordt ervoor gezorgd dat ze elders een woning krijgen zodat er weer een nieuwe jongere kan instromen. Toen men daarmee begon werd er huiswerkbegeleiding gegeven door een betaalde kracht. Inmiddels is dat niet meer zo. Er bleken voldoende oudere bewoners te zijn die dat konden en wilden overnemen. Men heeft zelfs een oud-lerares basisonderwijs en een oud-leraar Nederlands erbij. Een gepensioneerde politieagent helpt bij de woonbegeleiding.
Iets dergelijks geldt voor de faciliteiten in de ontmoetingsruimte. Zo wordt er twee keer per week een warme lunch gemaakt door de horecastudenten van het Nuenens College, Ook vinden er regelmatig uitvoeringen plaats door verenigingen uit Nuenen.

Toen begonnen werd met nadenken over echte 100% levensloopbestendigheid van de woningen in dit complex liep men tegen allerlei bureaucratische belemmeringen op. Zo waren er strakke scheidslijnen tussen Wmo-financiering en de financiering van de verpleeghuiszorg. Men wist dat ze daar iets mee moesten, wilden ze het doel bereiken. Men heeft toen in een vroeg stadium de gemeente Nuenen erbij betrokken. Maar ook andere partijen, zoals de zorgverzekeraars.

Wat men hier voor elkaar heeft gekregen, was destijds uniek voor Nederland. Alle betrokken financiers in de zorg en het welzijn hebben het potje gemaakt voor alle vormen van zorg- en welzijnsondersteuning voor de hele wijk Zuid in Nuenen. Dat potje wordt elk jaar opnieuw gevuld. De beslissingen over de inzet van die middelen ligt bij het Woon-, Zorg- en Welzijnsteam Nuenen Zuid.

(Eigen casus)

.
En ook in de architectuur kunnen de ‘harde’ en de ‘zachte’ kant worden gecombineerd.

The healing environment of the society

Een beginnend architect maakte tijdens zijn afstudeeronderzoek een ontwerp, bestaande uit een clustering van zelfstandige woningen voor mensen met een verstandelijke beperking. De woningen stralen gezamenlijk de sfeer en het beeld van een grote woning uit. Deze woonvorm is gebaseerd op het feit dat wonen een principiële basisbehoefte is voor iedereen, met of zonder een beperking. Echter, veel mensen met een beperking wonen in grote paviljoens, op zorg gericht en met de uitstraling van een instelling. De paviljoens hebben vaak een lage belevingswaarde terwijl juist mensen met een verstandelijke beperking behoefte hebben aan extra prikkeling van de zintuigen. Om die reden bestond zijn afstudeeronderzoek uit een zoektocht naar een goede huisvestingsvorm voor mensen met een verstandelijke beperking. Door een thuis in de samenleving worden de zintuigen extra gestimuleerd wat kan bijdragen aan hun ontwikkeling.

Om dit te bewerkstellen ontwikkelde de architect het concept The healing environment of the society. ‘Dit concept is een architectonische vertaling van het idee om met optimale ruimtelijke beleving een plek te creëren waar mensen met een verstandelijke beperking zich thuis voelen. Een plek die deze mensen raakt in hun ziel en emoties oproept door de perfecte combinatie van licht, kleuren en materiaalgebruik. Een thuis waar ze trots op zijn en die het gevoel geeft dat ze er bij horen. Pas als de zintuigen bij mensen met een verstandelijke beperking optimaal gestimuleerd worden en ze het gebouw als prettig, mooi en aangenaam beleven, is er sprake van een goed ontwerp.’

‘Behalve de hinder als gevolg van hun beperking ondervinden mensen met een verstandelijke beperking het gevoel dat ze beperkt worden in hun deelname aan de samenleving doordat ze op “groene” instellingen buiten het centrum wonen. Er bestaat behoefte om erbij te horen, deel uit te maken van de samenleving en te integreren in een normale woonomgeving, waar op een natuurlijke manier interactie plaatsvindt tussen mensen met een verstandelijke beperking en hun buurtbewoners. Bij The healing environment of the society is het de bedoeling dat een grote differentiatie van mensen met elkaar in een buurt wonen, met of zonder een beperking.
Door mensen met een verstandelijke beperking een plaats te geven in de samenleving, wordt er een solide basis gecreëerd voor een kwalitatief hoogwaardige leef- en zorgomgeving. Wonen krijgt de hoogste prioriteit, zorgen voor wordt ondersteunen van, aanbod gestuurd wordt vraaggericht.’

Om aan de vraag van de cliënten te voldoen is de architect nagegaan wat ze zelf willen en in welke situaties ze zich prettig voelen:
  • ‘Allereerst willen ze een huis met het uiterlijk van een 'gewone' woning, geen instelling met een centrale ingang, maar een huis met een puntdak en voordeur.
  • Wonen, werk en zorg willen ze graag van elkaar scheiden en ondersteunende functies mogen elders in de wijk worden ondergebracht.
  • Naast een gemeenschappelijke woonkamer is er behoefte aan een individuele woon/ slaapkamer met eigen sanitair en voldoende ruimte om bezoek te ontvangen. Deze kamer moet naar eigen smaak ingericht kunnen worden om een persoonlijke sfeer te creëren en het klinische beeld van een instelling kwijt te raken.
  • Er moet plaats zijn voor een snoezelruimte, waar een schemerige, geurende, ontspannende en sfeervolle ambiance heerst. Dit wordt bereikt met verschillende materialen, kleuren, bewegingen en geuren die op de zintuigen inspelen.’
‘De relatie tussen de binnen- en buitenwereld speelt een belangrijke rol bij het prikkelen van de zintuigen. De ramen in mijn afstudeerontwerp zijn op een speelse wijze gepositioneerd, zodat zowel staand, zittend en liggend de buitenwereld waargenomen kan worden, hierbij is rekening gehouden met zichtlijnen op zowel een prikkelende als rustgevende omgeving. In de woning zelf is een “binnenwereld” gecreëerd, de gezamenlijke ruimte loopt als een “binnenstraat” door het gebouw. De verschillende activiteiten als koken, televisiekijken, computeren of knutselen vinden plaats op de “pleinen” die aan de “binnenstraat” grenzen. Vanuit de kamers hebben de bewoners binnen ramen om de activiteiten waar te nemen.’

(Beerepoot, 2008)
5.3.3  Inclusie op microniveau

De voorafgaande twee paragrafen beschreven de context die nodig is om inclusief wonen op individueel niveau mogelijk te maken. In deze paragraaf focussen we op dat individuele niveau. Hoe kan de inclusieve route op het gebied van wonen er voor iemand persoonlijk uitzien?
Deze route bestaat uit vier stappen. Zij zou toegepast kunnen worden in bijvoorbeeld het toewijzingsproces van een woning door de gemeente, maar evengoed in een situatie waarin sprake is van een overgang naar een gespecialiseerde woonvoorziening.

Stap 1

Beschrijving van de dromen en wensen over wonen. Dit is altijd de start van het proces: wat verlangt iemand als woon- en leefsituatie, wat heeft hij of zij nodig om waardig en autonoom te wonen? Het is belangrijk dat het denken hierover niet gehinderd wordt door gedachten over mogelijkheden of onmogelijkheden.

Behulpzaam hierbij kunnen zijn de eerste drie kenmerken van inclusie (participatie, sociale relaties en het toepassen van persoonlijke kwaliteiten), als een soort format of checklist:

  • In wat voor huis wil je wonen? Waaraan moet de woning voldoen?
  • In wat voor omgeving (buurt) wil je wonen? Wat wil je waar het gaat om het omgaan met anderen: hoe belangrijk is dat en met wie wil je in de buurt omgaan?
  • Welke persoonlijke kwaliteiten en sociale rollen wil je in het wonen inzetten en ontwikkelen?

Stap 2

Vervolgens is de vraag: wat voor normaal leven past bij het realiseren van de dromen en wensen uit stap 1? Wat is hiervoor nodig? Wat moet je mogelijk overbruggen om optimaal bij dit gewone leven te kunnen komen? Heb je iets niet dat elders gewoon is? Wat zijn hierbij de eventuele belemmeringen en drempels, hetzij in jezelf, hetzij in de context?

Om de belemmeringen en problemen in persoon en context op het spoor te komen, kan gebruik worden gemaakt van de in paragraaf 2.1 besproken ICF (WHO-FIC Collaborating Centre, 2002). De in de ICF genoemde items op het terrein van wonen (weergegeven in tabel 4) kunnen worden ingevuld. Het gaat dan enerzijds om Activiteiten en participatie, anderzijds om Externe factoren.

Tabel 4: Overzicht van de items in de ICF die betrekking hebben op wonen


Klik op de afbeelding voor een vergroting

* De codering op de activiteiten is als volgt: 0 (geen probleem), 1 (licht probleem), 2 (matig probleem), 3 (ernstig probleem), 4 (volledig probleem), 8 (niet gespecificeerd), 9 (niet van toepassing).

** De codering voor externe factoren volgt de negatieve en positieve schaal van de mate waarin externe factoren respectievelijk als belemmerende of als ondersteunende factoren een rol spelen. Belemmerend: 0 (geen belemmerende factor), 1 (licht belemmerende factor), 2 (matig belemmerende factor), 3 (aanzienlijk belemmerende factor), 4 (volledig belemmerende factor), 8 (niet gespecificeerd), 9 (niet van toepassing). Ondersteunend: 0 (geen ondersteunende factor), 1 (licht ondersteunende factor), 2 (matig ondersteunende factor), 3 (aanzienlijk ondersteunende factor), 4 (volledig ondersteunende factor), 8 (niet gespecificeerd), 9 (niet van toepassing).

Stap 3

Op basis van de uitkomsten van stappen 1 en 2 kan nu een overzicht worden gemaakt van de voorwaarden waaraan de woning en de woonomgeving moeten voldoen en van de benodigde individuele ondersteuning om dit wonen mogelijk te maken. Bij het overzicht van de benodigde ondersteuning kan gebruik worden gemaakt van de categorieën van het AAIDD-model uit paragraaf 2.2 (verstandelijke vermogens, adaptief gedrag, participatie, gezondheid en context). De inhoudelijke wens, de ‘scores’ op de ICF en de benodigde ondersteuning geven samen het ‘persoonlijk woonprofiel’.

Stap 4

Gezocht gaat worden naar een woning en woonomgeving die zo veel mogelijk aansluiten bij het persoonlijk woonprofiel. Voor de realisatie van de eventuele ondersteuning en/of aanpassingen die voor het wonen nodig zijn, kan gebruik worden gemaakt van de drie niveaus van het VN-verdrag: algemene voorzieningen, specifieke voorzieningen en individuele aanpassingen. Het streven hierbij is om zoveel mogelijk gebruik te maken van algemene voorzieningen en zo min mogelijk specifieke voorzieningen en individuele aanpassingen in te zetten.

Enkele casussen

Tot zover de inclusieve route op individueel niveau. We sluiten af met een drietal casussen waarin de stappen van deze route zichtbaar zijn. De eerste laat zien hoe een overzichtelijke ingreep de kwaliteit van leven flink zou kunnen vergroten.

Mariska wil meer geluidsisolatie

Een dichtslaande deur, voetstappen op de trap of een centrifugerende wasmachine: voor de meeste mensen niet anders dan achtergrondgeluiden. Voor mensen die snel overprikkeld raken is het een grote aanslag op hun leven. Zo ook voor Mariska van Dasselaar. Zij heeft autisme en is erg prikkelgevoelig. ‘Waar andere mensen al die prikkels kunnen filteren, kan ik er niet aan ontsnappen’, zegt Van Dasselaar. ‘Soms moet ik mijn huis ontvluchten om te ontsnappen aan geluiden, maar dan zijn er buiten weer andere prikkels.’

‘Woningcorporaties moeten zorgen voor isolatie’. Van Dasselaar wil dat woningcorporaties hun steentje bijdragen, bijvoorbeeld door haar huurwoning extra te isoleren. ‘Juist door mijn autisme kan ik niet volledig werken, zit ik in een uitkeringssituatie, en is zelf mijn huis isoleren dus te duur.’

Volgens Artikel 19 uit het VN-Verdrag voor de rechten van mensen met een beperking heeft iedereen het recht om zelfstandig te wonen en deel uit te maken van de maatschappij. Gemeenten moeten zorgen dat het VN-verdrag wordt uitgewerkt. Van Dasselaar ziet in Arnhem nog wel wat ruimte voor verbetering: ‘De gemeente zou met een Wmo-indicatie kunnen werken, zodat als je bijvoorbeeld autisme hebt of ADHD, er gekeken kan worden naar je persoonlijke situatie. Ook zou een x-aantal sociale huurwoningen prikkelarm kunnen worden gemaakt, zodat mensen met een indicatie daar aanspraak op kunnen maken.’

(Omroep Gelderland, 19 oktober 2021)

.
De tweede casus toont hoe een goed steunnetwerk zelfstandig wonen mogelijk maakt.

Dominiek woont nu alleen

Dominiek heeft een verstandelijke beperking. Hij woonde 39 jaar in een instelling. Vandaag woont hij alleen dankzij een steunnetwerk en een persoonlijk assistentiebudget (PAB), nu voor volwassenen omgezet in persoonsvolgend budget.

‘Ik kan nu zelf beslissen wat ik doe. Ik sta op mijn eigen benen’, zegt Dominiek. ‘Mijn netwerk helpt me. Het is een groepje mensen dat regelmatig samenkomt om met mij beslissingen te nemen.’
Het steunnetwerk zorgt niet voor de dagelijkse ondersteuning. Daarvoor heeft Dominiek zijn persoonlijke assistenten. Met dienstencheques betaalt hij een poetshulp. Een bewindvoerder bewaakt dat de huur op tijd betaald wordt.

Bij het verhaal van Dominiek voel je hoe dit zelfstandig wonen, gecombineerd met de nodige ondersteuning, een boost geeft aan persoonlijke ontwikkeling. De assistenten van Dominiek helpen hem om zijn creatieve ideeën in realiteit om te zetten. Dominiek aakt films, ontwikkelt thematische spelen en gaat spreken voor scholen. Hij bepaalt in overleg met zijn assistenten welke ondersteuning ze geven.

(sociaal.net, 2 maart 2018)

.
Een belangrijke hefboom is dus de juiste ondersteuning, wat ook blijkt uit het derde verhaal.

Guny leeft nu heel anders dan in een instelling

Guny woont in een appartement. De grond waarop het gebouw staat, is van het OCMW (Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn). Het OCMW kreeg opdracht om er ‘iets mee te doen voor personen met een handicap’. De ouders van Guny hebben samen met een ander koppel de grond in erfpacht gekregen en er een appartementencomplex gebouwd.

Vijf appartementen zijn voorbehouden aan personen met een handicap. Er is een extra gemeenschappelijke ruimte voor ontmoetingen tussen de bewoners, als zij dit wensen. Maar iedereen heeft een eigen appartement. En iedereen heeft ook zijn individuele ondersteuning. Dit is heel anders dan het leven in een instelling.

‘Ik trek mijn plan maar heb wel hulp nodig. Mijn persoonlijke assistent passeert hier elke dag. Als ik een vraag heb, kan ik bij haar terecht. Ze gaat met mij naar de winkel en ze controleert of ik het juiste bedrag heb teruggekregen want dat is voor mij moeilijk. Ze helpt mij bij het afwassen en stofzuigen. Ik kook zelf. Ik maak zelf mijn weekmenu. Als het nodig is, helpt mijn assistente me om een kookplan te maken.’

(sociaal.net, 2 maart 2018)

5.4      Suggesties voor verdiepende informatie en tips

5.4.1  Verdiepende informatie

Informatie over wet- en regelgeving

  • Voorbereiding 18e levensjaar

Vanaf je 16e is het belangrijk om stil te staan bij welke veranderingen er vanaf het 18e jaar plaatsvinden. Denk hierbij aan het aanleren van woonvaardigheden, afsluiten van een zorgverzekering, aanvragen van toeslagen, aanvragen van studiefinanciering, opties bekijken voor woongelegenheid, het aflopen van voorzieningen vanuit de Jeugdwet, het vinden van begeleiding na het 18e levensjaar en kijken bij de gemeente of ze de hulp die jij nodig hebt, inkopen.

  • Aflopen jeugdhulp

Als je 18 wordt, loopt in veel gevallen de jeugdhulp af. Vervolgens zijn er drie mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is om nieuwe zorg of ondersteuning aan te vragen via andere wettelijke voorzieningen. Ten tweede kan je verlengde van de jeugdhulp aanvragen als je aan bepaalde voorwaarden voldoet en de gemeente dit heeft ingekocht. De derde optie is om niets te doen.
Het aanvragen van verlengde jeugdhulp betekent dat je vóór je 18e verjaardag een beroep doet op de zgn. doorloopregeling. Die regeling houdt in dat jongeren onder bepaalde voorwaarden ook na hun 18e bij dezelfde aanbieder zorg mogen ontvangen, voor zover deze hulp niet onder een ander wettelijk kader valt en mits wordt voldaan aan één van onderstaande drie kenmerken:

  1. De jongere krijgt vóór de 18e verjaardag jeugdhulp die nog niet is afgerond.
  2. De gemeente heeft vóór de 18e verjaardag jeugdhulp toegekend.
  3. Als de jongere voor de 18e verjaardag jeugdhulp heeft gehad en de gemeente binnen een half jaar na afloop daarvan weer nieuwe jeugdhulp toekent.

Als je niets doet, kan het zijn dat je uit je huidige woonplek moet, tenzij je voldoet aan de voorwaarden dat je werk hebt en een woonbijdrage moet betalen. Het kan hierbij dus gebeuren dat de jongere hulp nodig heeft, maar het niet meer krijgt. Omdat hij dit niet wil, niet weet hoe hij dit moet aanvragen, er niet voor in aanmerking komt of omdat de gemeente geen jeugdhulp voor 18+ heeft ingekocht. Meer redenen waarom iemand vanaf 18 geen hulp meer ontvangt worden gegeven in de publicatie Leeftijdsgrenzen, betere kansen voor kwetsbare jongeren van de RVS (Raad voor Volksgezondheid en Samenleving, 2018), blz. 33 en 34.

  • Zorgverzekeringswet en zorgtoeslag

Wanneer je de leeftijd van 18 jaar bereikt, ben je niet meer gratis meeverzekerd op de zorgverzekering van je ouders. Je moet dus premie gaan betalen en hebt twee opties:

  1. Vóór je 18e een keus maken waar je een basisverzekering en eventueel een aanvullende verzekering afsluit.
  2. Op de polis van je ouders blijven. Er wordt geen onderscheid gemaakt of je wel/niet studeert en er zit geen leeftijdsgrens aan.

Daarnaast mag je een zorgtoeslag aanvragen voor je zorgverzekering. Maar dan moet je inkomen niet hoger zijn dan € 31.138 per jaar en je vermogen niet hoger dan € 118.479. Als je samenwoont mag het gezamenlijke inkomen niet hoger zijn dan € 39.979 en het gezamenlijke vermogen niet hoger dan € 149.819. Zie: https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/prive/toeslagen/zorgtoeslag/

  • Zelfstandig wonen

Je mag je vanaf je 18e inschrijven voor een kamer of huurwoning. Een probleem kan zijn dat woningen niet op een handicap zijn ingericht. In sommige gevallen kan de gemeente ervoor zorgen dat iemand via Wmo wonen voorrang krijgt op een huurwoning. De Wmo kan er ook voor zorgen dat, als zelfstandig wonen geen optie is, je begeleid gaat wonen. Zie: https://www.hetsociaalplein.nl/is/een-vraag-over-2/wonen-en-huishouden/woningen-en-woonvormen/wmo-wonen

Voor mensen met een beperking/handicap kan het lastiger zijn dan voor anderen om zelfstandig te gaan wonen. Hierdoor worden de waardigheid en autonomie van de persoon aangetast. Omdat mensen met een beperking/handicap speciale woonvoorzieningen nodig kunnen hebben, worden ze als het ware gedwongen om op een bepaalde manier te wonen en kunnen ze zelf beperkt keuzes hierover maken. Ook moet de omgeving toegankelijk en bruikbaar zijn. Een oplossing hierbij is dat wooncorporaties rekening houden met het bouwen van toegankelijke woningen.

  • Woningaanpassingen

Soms is het nodig om woningaanpassingen te doen. Simpele woningaanpassingen kun je bij de thuiszorgwinkel of bouwmarkt kopen. Moeilijke woningaanpassingen kunnen vergoed worden vanuit de Wmo en de aanvraagprocedure is per gemeente anders. Als er een aannemer of klusbedrijf nodig is kan je een persoonsgebonden budget (pgb) aanvragen bij de gemeente. Je krijgt dan eenmalig een bedrag om van deze faciliteiten gebruik te maken. Het is belangrijk om begeleiding te vinden bij het aanvragen van deze procedures, omdat aanvraagformulieren ingewikkeld kunnen zijn.

  • Persoonlijk assistentie budget (PAB)

Het persoonlijk assistentie budget (PAB) is bedoeld voor verzekerden vanaf 18 jaar met een zeer zware lichamelijke beperking, die wel volledig regie hebben over het eigen leven. Als zij vanuit medisch oogpunt zijn aangewezen op permanent toezicht of 24 uur zorg per dag in de directe nabijheid nodig hebben om levensbedreigende situaties te voorkomen, kan het zorgkantoor onder bepaalde voorwaarden het persoonsgebonden budget (pgb) van de verzekerde verhogen. Zie: https://www.zorginstituutnederland.nl/Verzekerde+zorg/persoonlijk-assistentie-budget-wlz Zie ook het webinar Wonen en Zorg voor jongvolwassenen in een kwetsbare positie: https://www.youtube.com/watch?time_continue=2&v=MRNIHxYi558&feature=emb_logo

  • Huurtoeslag

Als je 18 bent, mag je huurtoeslag aanvragen. De huur mag dan (in 2021) niet hoger zijn dan € 752,33. Als alle bewoners in de woning jonger zijn dan 23 jaar mag de huur niet hoger zijn dan € 442,46, behalve als je al een kind hebt dat bij je woont. Je vermogen mag maximaal € 31.340,00 zijn en samen met je partner maximaal € 62.680,00. Uitzonderingen: je krijgt verzorging thuis, je hebt een groot huishouden, je woont langer dan één jaar buitenshuis, iemand in je huishouden is gehandicapt en je woning is aangepast, je bent gehandicapt en jonger dan 23 jaar, je huur is te hoog geworden voor huurtoeslag, je krijgt nabetaling van inkomsten of een afkoopsom, je ontvangt schadevergoeding. Soms werkt het hebben van een baan tegen om voor huurtoeslag in aanmerking te komen. Zie: https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/huurtoeslag/content/alle-voorwaarden

Als jij, je toeslagpartner of medebewoner gehandicapt is en je woont in een aangepaste woning kan je meer huurtoeslag krijgen. Of je kan huurtoeslag krijgen terwijl je huur hoger is dan de maximale huur. Zie:https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/prive/toeslagen/huurtoeslag/huur-en-servicekosten/gehandicapt-en-aangepaste-woning/

  • Wet langdurige zorg (Wlz)

Deze wet gaat over zorg met verblijf in een instelling of thuis. De indicatie die je vóór je 18e had, blijft hetzelfde na je 18e verjaardag. Wel moet je er rekening mee houden dat je, bij verblijf in een instelling, naar een volwassenafdeling gaat en een eigen bijdrage moet gaan betalen voor de zorg. De hoogte hiervan wordt door het CAK (oorspronkelijk een afkorting van Centraal Administratie Kantoor) vastgesteld. Zie: https://www.ciz.nl/aanvraag-doen

  • Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

Persoonlijke begeleiding, verzorging, dagbesteding en bijvoorbeeld kort verblijf worden voor personen boven 18 jaar vanuit de Wmo geregeld (beneden 18 jaar gebeurt dit vanuit de Jeugdwet). Dit geldt voor mensen die zelfstandig of bij hun ouders wonen met een beperking of chronische ziekte. In deze wet staan regelingen die ervoor zorgen dat deze mensen zoveel mogelijk zelfstandig kunnen wonen en kunnen meedoen in de maatschappij. De gemeente is verantwoordelijk voor passende ondersteuning voor burgers met een hulpvraag.
Voor hulp kun je terecht bij het Wmo-loket van je gemeente. Je gemeente is verantwoordelijk voor de bekostiging van de hulp vanuit de Wmo. Daarbij is het mogelijk om de ondersteuning zelf te organiseren via een pgb of ‘zorg in natura’ (zin). Voor maatwerkvoorzieningen betaal je, afhankelijk van je inkomen en uitkering, ook een eigen bijdrage aan het CAK. Zie: https://www.zorgwijzer.nl/zorgwijzers/handicap

Overige verdiepende kennis en informatie

  • Attitudes en competenties

Attitudes en competenties van begeleiders vormen vaak een belemmering voor veranderingen. De Hogeschool Utrecht heeft een lijst samengesteld van tien competenties die de sociaal werker die gericht is op inclusie, zou moeten hebben (Wilken & Knevel, 2016). Deze competenties luiden als volgt:

.


Klik op de afbeelding voor een vergroting

5.4.2  Tips voor hulpmiddelen en instrumenten
  • Stichting Bont

Stichting BONT maakt werken, wonen, logeren en beleven voor jongeren met een ernstige tot matige verstandelijke beperking onder begeleiding mogelijk. Zij wil hen spelenderwijs nieuwe ervaringen op laten doen en stimuleren in het leren van nieuwe dingen.
Uitgangspunt is ‘samen doen en samen leren’ en ‘zien doet leren’. De activiteiten bereiden jongeren voor op hun toekomstige leven. Daarnaast wil Stichting BONT hen laten genieten van de simpele dingen in het leven die voor iedere andere jongere zo gewoon lijken: een bijbaantje, even chillen met vrienden of een logeerpartij. De studenten en young professionals regelen van alles en nog wat voor de jongeren. Zo hebben zij een busje bij elkaar gesprokkeld via fondsenwerving.
Doel van Stichting BONT is de jongeren laten zien hoe zij in de toekomst kunnen wonen en werken en wat ze kunnen doen in hun vrije tijd. Zo biedt BONT logeeropvang aan door de week en het weekend. Niet alleen als respijtzorg, maar ook om de jongeren op hun toekomstige zelfstandige woonsituatie voor te bereiden. In Rotterdam heeft Stichting BONT zinvolle en op de buurt gerichte werkplekken en dagbesteding voor jongeren met een verstandelijke beperking. De jongeren doen allerlei klusjes in de wijk, zoals boodschappen bij de Albert Heijn. Ze zijn goed zichtbaar door het BONT-logo op hun kleding. Zie: https://www.stichtingbont.nl/ en https://www.kennispleingehandicaptensector.nl/inclusie/samen-doen-leren-bc

  • Stichting Mienskipssoarch

Mienskipssoarch is een stichting met als belangrijkste speerpunt: zorgen voor een goede sociale cohesie waarbij (kwetsbare) mensen zo lang mogelijk de regie over hun leven kunnen houden. Zie: https://www.kennispleingehandicaptensector.nl/inclusie/gemeenschap-mienskipssoarch

5.5      Vijf adviezen voor beleidsmakers

  1. Breng meer systematiek aan in het beleid rond wonen voor kwetsbare mensen. De routekaart in paragraaf 5.3.2, bestaande uit acht achtereenvolgende stappen, kan hierbij behulpzaam zijn.
    .
  2. Het is belangrijk dat woningcorporaties en gemeenten hun rol nemen in mensen zichzelf te kunnen laten zijn, door de toegang tot wonen, huurbescherming en keuzevrijheid structureel te regelen.
    .
  3. Vaak kunnen mensen met een beperking niet zelfstandig wonen zonder dat zij gebruik kunnen maken van maatwerkvoorzieningen. Realiseer, in lijn met het VN-verdrag, dit maatwerk en eventuele verdere ondersteuning zo veel mogelijk binnen algemene voorzieningen. Pas als het niet anders kan, komen speciale voorzieningen in aanmerking. Deze mogen niet leiden tot isolatie en segregatie, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn in een speciale woonvoorziening. Individuele ondersteuning moet flexibel genoeg zijn om zich aan te passen aan de behoeftes van degene die van de voorziening gebruik maakt, en niet andersom.
    .
  4. Wees je als gemeenten bewust van je taak om ondersteuning aan mensen in te richten volgens het mensenrechtenmodel en het te plaatsen in een breed beleidskader waarin wordt gewerkt aan een inclusieve samenleving, met inclusief onderwijs, eigen keuzen, afbouw van institutionele zorg en de opbouw van een adequate zorginfrastructuur die ook mensen met ernstige beperkingen adequaat in hun participatie ondersteunt. Houd rekening met de eventuele beperkingen in zelfredzaamheid en hulpbronnen, zoals die bijvoorbeeld gelden voor mensen met een verstandelijke beperking.
    .
  5. Het is niet voldoende als mensen met een beperking zelfstandig kunnen wonen. Ook de samenleving daaromheen moet toegankelijk zijn, zowel fysiek als sociaal:
    • Voorzieningen moeten bereikbaar en toegankelijk zijn. Er mag geen sprake zijn van discriminatie.
    • Voorzieningen moeten ook van binnen fysiek toegankelijk zijn.
    • Voorzieningen moeten economische toegankelijk zijn, dat wil zeggen voor iedereen betaalbaar.
    • Inwoners moeten toegang hebben tot informatie over diensten en voorzieningen.
    • De omgeving moet de mogelijkheid bieden tot sociale inclusie.