1. Inleiding

Inclusie ontleent haar betekenis in belangrijke mate aan het feit dat zij verbonden is met de basisbehoeften van de mens. In dit inleidende hoofdstuk beginnen we daarom met het benoemen van die basisbehoeften (par. 1.1). Vervolgens focussen we op de beweging die in onze samenleving rond inclusie is ontstaan (par. 1.2) en op de bestaande belemmeringen om inclusie te realiseren (par. 1.3). Daarna gaan we in op de rol die kennis in de route naar inclusie kan spelen en hoe dit heeft geleid tot ons project (par. 1.4). Tenslotte beschrijven we de inhoud van deze publicatie (1.5).

1.1. De basisbehoeften van de mens

Het figuur dat de basisbehoeften van de mens bij uitstek in beeld brengt is de bekende piramide van Maslow. Deze piramide is een aan Abraham Maslow toegeschreven ordening van behoeftes, gedaan op basis van zijn al bijna tachtig jaar geleden gepubliceerde motivatietheorie (Maslow, 1943). Zij heeft betrekking op de basisbehoeften van de mens, wat diens persoonlijke situatie ook is.

Maslow rangschikte de universele behoeften van de mens in deze hiërarchie (zie figuur 1). Volgens zijn theorie zou de mens pas streven naar bevrediging van de behoeften die hoger in de hiërarchie zijn geplaatst nadat de lager geplaatste behoeften bevredigd zijn.

Figuur 1: De behoeftehiërarchie van Maslow (bron: De Saedeleer, 2020)

Erbij horen en contact kunnen maken met anderen – de essentie van inclusie – loopt als een rode draad door deze piramide heen, vooral vanaf het tweede niveau:

  • Behoefte aan veiligheid en zekerheid. Het individu zoekt veiligheid, orde, stabiliteit, bescherming en zekerheid in een georganiseerde kleine of grote groep. Dit kan bijvoorbeeld het gezin, de buurt of het bedrijf zijn.
  • Behoefte aan sociaal contact. Hieronder vallen vriendschappen, liefde, erbij horen en genegenheid, bijvoorbeeld zoals geboden in familiekring.
  • Behoefte aan erkenning en waardering. Hiertoe behoren status, aanzien, succes en respect van en voor anderen, zowel sociaal-maatschappelijk (in familie en gemeenschap) als economisch (bijvoorbeeld in het hebben van passend werk).
  • Behoefte aan zelfrealisatie, dat wil zeggen creativiteit, problemen oplossen, jezelf kunnen zijn en zelfbewustzijn. Met andere woorden, de behoefte om jouw persoonlijkheid en je mentale groeimogelijkheden te ontwikkelen en te waarderen.

Kijkend naar de piramide als geheel, valt op dat wordt uitgegaan van een holistische en integrale benadering van de mens, zonder op diens eventuele beperkingen te focussen. De piramide is gericht op het ontstaan van gezonde individuen. De niveaus geven behoeften aan die op maat kunnen worden toegepast, voor individuen maar ook voor groepen. Zij vormen een hiërarchie in voorwaarden: vorige niveaus moeten worden doorleefd om naar een hoger niveau te gaan. De piramide is waardevol als leidraad voor beleid en inclusie.

Ook veel andere onderzoekers en auteurs hebben zich bezig gehouden met het onderwerp van de menselijke basisbehoeften. Hoe de invalshoek ook is, steeds blijken zij die behoeften te verbinden aan het samenleven met anderen. We geven twee voorbeelden.

De Amerikaanse auteur Stephen Covey brengt de basisbehoeften van de mens in verband met het streven naar compleetheid, in lichaam, hoofd, hart en ziel. De vier basisbehoeften die hij onderscheidt, zijn hieraan gerelateerd: verbonden aan het lichaam is de behoefte om te leven, verbonden aan het hoofd de behoefte om te leren, verbonden aan het hart de behoefte om lief te hebben en verbonden aan de ziel de behoefte om van betekenis te zijn. (Covey, 2005).

Onderzoekers Deci en Ryan, bekend van de ‘zelfdeterminatietheorie’, gaan er in hun theorie van uit dat er bij ieder mens drie natuurlijke basisbehoeften zijn die bij bevrediging leiden tot optimaal functioneren en optimale groei. Deze behoeften zijn: autonomie, competentie en verbondenheid. Met andere woorden, via deze basisbehoeften komt de mens tot wording en verschaft hij zich duurzaam welbevinden. Het is een route waarop de mens zich richt op goede relaties, persoonlijke groei en maatschappelijke betrokkenheid. Dit zijn bij uitstek doelen die mensen zin en betekenis geven in het leven. (Deci en Ryan, 2012).

1.2. Inclusie als maatschappelijke beweging

Inclusie staat op diverse plaatsen in onze samenleving hoog op de agenda. In het onderwijs, op de werkvloer, binnen tal van organisaties, bij de overheid, in de media en ook in de onderzoekswereld wordt inclusiviteit steeds belangrijker gevonden en gaat men ermee aan de slag. In rapporten van landelijke adviesraden en onderzoeksinstituten wordt inclusie steeds vaker genoemd als voorwaarde voor een gezonde en duurzame samenleving.

Brede maatschappelijke heroverwegingen

Het is daarom geen verrassing dat inclusie een van de maatschappelijke onderwerpen is geworden van de zogenoemde Brede maatschappelijke heroverwegingen, gecoördineerd door de Inspectie der Rijksfinanciën, in een samenwerkingsverband met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Het doel van deze Brede maatschappelijke heroverwegingen is ‘om in de toekomst onderbouwde keuzes mogelijk te kunnen maken, door inzicht te verschaffen in effectieve beleids- en uitvoeringsopties en de mogelijke gevolgen daarvan. Het gaat om onderwerpen over de volle breedte van de collectieve sector.’ (Financiën, 2020).

De studie over het onderwerp inclusie heeft geleid tot het rapport Naar een inclusieve samenleving. In ons land, niemand aan de kant (Inspectie der Rijksfinanciën, 2020). De opdracht voor dit rapport was om ‘in beeld te brengen wat effectief beleid is om groepen die achterblijven in de samenleving (weer) te laten participeren, en opties uit te werken om het beleid omtrent participatie van groepen aan de onderkant van de arbeidsmarkt effectiever en efficiënter te maken. (…) We willen daarmee voorkomen dat een deel van de mensen de aansluiting met de samenleving (blijvend) mist.’

Een inclusieve samenleving wordt omschreven als een samenleving waarin mensen volwaardig kunnen participeren. ‘Die participatie kan worden onderverdeeld in arbeidsparticipatie, maatschappelijke participatie en sociale participatie. Onder maatschappelijke participatie verstaan we vrijwilligerswerk, mantelzorg, het volgen van onderwijs en dagbesteding. Onder sociale participatie verstaan we deelname aan het maatschappelijke verkeer via informele sociale contacten (contacten met kennissen, buren, vrienden, familie) en via georganiseerde sociale participatie (deelname aan sport- en cultuurverenigingen, belangenorganisaties, godsdienstige organisaties).’

Men is duidelijk over de winst van inclusie: ‘Deelname aan de maatschappij bevordert de gezondheid, geeft structuur aan de dag, biedt sociale contacten, geeft zelfvertrouwen en het gevoel nuttig te zijn. Arbeidsparticipatie stelt mensen in staat om in hun eigen levensonderhoud te voorzien en is de basis voor onze welvaart. Participatie kan bovendien leiden tot binding binnen groepen en bevordert gelijkwaardige relaties tussen groepen. Als grotere groepen mensen stelselmatig minder participeren, gaat dit ten koste van de maatschappelijke samenhang en het functioneren van de democratie. En het leidt ook tot maatschappelijke kosten. Mensen die niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien, krijgen inkomensondersteuning. Ongewenste inactiviteit kan het risico op gezondheidsklachten vergroten en is daarmee een determinant van zorggebruik. Armoede en schulden kunnen leiden tot een toename van het gebruik van (jeugd)zorg. Gebrek aan maatschappelijk perspectief kan ook leiden tot een verhoogde kans op crimineel gedrag, met alle gevolgen en kosten die daarmee gepaard gaan. Participatie heeft daarmee vele en sterke externe effecten.’

Aandacht voor mensen met een beperking

De aandacht voor de inclusieve samenleving is de laatste jaren toegenomen. In de zorg aan mensen met een verstandelijke, lichamelijke, zintuiglijke en/of psychische beperking is die aandacht er, zoals eerder gezegd, al heel lang. Dat heeft te maken met het feit dat die zorg ‘levenslang en levensbreed’ is. De maatschappelijke beweging voor meer inclusie voor deze mensen begon feitelijk al in de jaren tachtig van de vorige eeuw.

Gaandeweg werden gedachten over deelname van mensen met een beperking aan de samenleving ook in wetgeving vastgelegd. Om te beginnen gebeurde dit in de Wet maatschappelijke ondersteuning die per 1 januari 2007 van kracht werd en per 14 april 2014 herzien. Maatschappelijke ondersteuning, aldus deze wet, heeft onder meer tot doel ‘het bevorderen van de participatie, c.q. deelname aan het maatschappelijke verkeer, en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.’ (Staatsblad, 2006, 2014a).

In 2015 volgden de Participatiewet (op het gebied van werk en arbeid) en de nieuwe Jeugdwet (op het gebied van jeugdzorg en jeugdwelzijn), die eveneens meer deelname van kwetsbare personen in de samenleving beoogden (Staatsblad, 2014b, 2014c). De herziene Wmo, Participatiewet en Jeugdwet vormen het drietal samenhangende decentralisatiewetten in het sociaal domein.

De keuze van de overheid om iedereen mee te laten doen, blijkt ook uit maatregelen die in de loop der jaren door specifieke ministeries zijn genomen:

  • Door het Ministerie van OCW is in 2014 de Wet passend onderwijs ingevoerd.
  • Door het Ministerie van SZW werd per 1 januari 2020 aan organisaties de verplichting gesteld om mensen met een beperking in dienst te nemen. Deze verplichting is in een quotum vastgelegd.
  • Door het Ministerie van VWS is in 2018 het programma Volwaardig leven opgezet (VWS, 2018a, 2018b).

In 2007 werd door de Verenigde Naties het VN-verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap aangenomen (UN, 2006, 2007). Na de rectificatie van het verdrag door Nederland, in 2016, werd eveneens door het Ministerie van VWS een programma voor de implementatie van dit verdrag opgezet (VWS, 2018c).

Het programma Volwaardig leven van VWS

‘Doel van Volwaardig leven is het toekomstbestendig maken van de gehandicaptenzorg en complexe zorg. We willen het gevoel van afhankelijkheid verminderen, zowel voor de mensen met een beperking als voor hun naasten. We willen dat zij zo meer kwaliteit van leven ervaren. En we willen dat mensen beter naar wens en vermogen kunnen meedoen in de samenleving.’

(VWS, 2018b)

In het Coalitieakkoord van onze huidige regering wordt een enkele zin aan mensen met een beperking gewijd. Opvallend is dat de waarde van deze mensen voor de samenleving wordt benadrukt: ‘Mensen met een beperking hebben een ongekend potentieel voor de samenleving en hebben daarbij soms praktische ondersteuning nodig.’ Het nieuwe kabinet wil blijven investeren in de gehandicaptenzorg en doorgaan met de goede initiatieven uit het programma Onbeperkt Meedoen. Passende zorg moet centraal staan. Meer in het algemeen vindt men dat ‘iedereen in Nederland een goed bestaan verdient en mee moet kunnen doen.’ (Coalitieakkoord, 2021).

In een reflectie op het Coalitieakkoord trekt het Sociaal en Cultureel Planbureau de plannen van de coalitiepartijen op een breder niveau (SCP, 2022). In een samenleving waarin iedere burger kan en mag meedoen, aldus het SCP, moeten mensen zich kunnen ontplooien en deelgenoot zijn van de maatschappij, op zowel economisch, sociaal als cultureel vlak. Om die volwaardige participatie en ontplooiing van burgers op verschillende leefdomeinen mogelijk te maken, is er volgens het SCP behoefte aan een integrale aanpak. Dat betekent dus meer beleid door domeinen heen:

  • ‘Omdat betaald werk niet de enige manier van meedoen aan de samenleving is, adviseert het SCP in de uitwerking van arbeidsmarkthervormingen verschillende vormen van maatschappelijke participatie mee te nemen. Dat draagt bij aan een kwalitatief betere arbeidsdeelname, een betere werk-privébalans en meer kansen om volwaardig mee te doen aan de samenleving.’
  • ‘Het SCP pleit daarom bij de uitwerking van het coalitieakkoord voor een samenhangende visie op onderwijs en op ruimte voor een leven lang ontwikkelen, geredeneerd vanuit mensen. Het uitgangspunt daarvan is dat burgers op zinvolle wijze meedoen aan de samenleving. Dat betekent dat niet alleen prestaties in de vorm van een diploma uitgangspunt moeten zijn voor persoonlijke ontwikkeling, maar dat ook meedoen op een andere, voor mensen zinvolle manier, daar onderdeel van uitmaakt.’
  • ‘Door burgers en hun ervaringen te betrekken bij de uitwerking en uitvoering van voorgenomen beleidsmaatregelen, krijgen hun noden en wensen een plaats in het beleid en wordt de kans op effectief beleid groter.’

Ratificatie en implementatie van het VN-verdrag

Een belangrijke gebeurtenis vond plaats op 14 juli 2016, toen Nederland – overigens als een van de laatste landen ter wereld  – het hiervoor genoemde VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap ratificeerde. Naast het implementatieprogramma van het ministerie van VWS kwamen, als gevolg van de wettelijke noodzaak tot implementatie van dit verdrag op alle niveaus, ook lokaal tal van initiatieven voor meer inclusie tot stand.

Artikel 1 van dit verdrag luidt als volgt:

‘Doel van dit Verdrag is het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid te bevorderen, beschermen en waarborgen, en ook de eerbiediging van hun inherente waardigheid te bevorderen. Personen met een handicap omvat personen met langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperkingen die hen in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving.’

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten is zich van de plichten en mogelijkheden van het VN-verdrag bewust. In een handreiking voor het maken van een agenda voor lokale inclusie schrijft zij (VNG, 2019):

‘Voor gemeenten betekent dit dat zij passende maatregelen moeten nemen zodat personen met een handicap zo zelfstandig en onafhankelijk mogelijk kunnen leven. Dus dat mensen met een beperking:

  • vrijelijk kunnen kiezen waar, met wie en hoe zij willen wonen en leven;
  • de beschikking hebben over zorg en diensten die hen waar nodig ondersteunen bij het participeren in de samenleving;
  • net als iedereen toegang hebben tot informatie, producten, openbare voorzieningen, maatschappelijke diensten, gebouwen en openbare ruimte.’

Ook gaf de VNG een Inspiratiebundel uit met verhalen over hoe gemeenten voor mensen met een licht verstandelijke beperking het VN-verdrag waar kunnen maken (VNG, 2021).

Ook de Coalitie voor Inclusie, een netwerk van organisaties en mensen die samen werken aan een inclusieve samenleving, zet zich sterk in vanuit het VN-verdrag. Men wil ‘een samenleving waarin iedereen erbij hoort en gewaardeerd wordt om zijn talenten. In een inclusieve samenleving zijn er dus geen speciale voorzieningen voor mensen met een beperking. In plaats daarvan zijn alle voorzieningen toegankelijk voor iedereen. De samenleving past zich dus aan de mensen aan, in plaats van andersom.’ (Coalitie voor Inclusie, 2021).

Signalen vanuit het werkveld

Naast dit alles zijn er ook de wensen, initiatieven en daden vanuit het werkveld van mensen met een beperking. We noemen twee brancheorganisaties die zich expliciet op inclusie richten.

Allereerst Ieder(in), koepelorganisatie van meer dan 200 organisaties voor mensen met een lichamelijke handicap, verstandelijke beperking of chronische ziekte, en daarmee belangenbehartiger van meer dan twee miljoen mensen. Zij laat op haar website weten wat zij wil : ‘Ieder(in) wil een écht inclusieve samenleving waarin mensen met een handicap of chronische ziekte alle kansen krijgen om volwaardig mee te doen. We maken ons sterk voor een samenleving waarin iedereen kan meedoen en niemand wordt uitgesloten. Hiervoor moet de huidige maatschappij zich veel meer instellen op mensen met een beperking of chronische ziekte. Mensen met een beperking of chronische ziekte moeten kunnen rekenen op zorg en ondersteuning op maat. En ze moeten net als iedereen vrij kunnen kiezen hoe ze willen wonen, leren, werken, reizen en recreëren.’ (Ieder(in), 2022).

De Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland, brancheorganisatie van de zorginstellingen voor mensen met een beperking, heeft een overeenkomstige blik op inclusie. Zij bracht, onder de titel Een betekenisvol leven, gewoon meedoen, haar visie op de gehandicaptenzorg in 2030 naar buiten (VGN, 2020).

Een droom voor 2030

‘Wij hebben een gezamenlijke ambitie uitgesproken, onze droom, dat Nederland zich ontwikkelt tot een samenleving waarin mensen met een beperking gewoon kunnen meedoen. Een samenleving waarin mensen met een beperking een betekenisvol eigen leven kunnen leiden. Hoe verschillend dat ook kan zijn. Dat is het hart van onze visie.’

‘In onze samenleving sluiten we mensen uit. Er lijkt ook steeds minder tolerantie te zijn in de maatschappij voor mensen die ‘anders’ zijn. Ondanks nieuwe wetten worden oplossingen toch nog vaak gezocht in professionele hulp of specifieke voorzieningen.’

(VGN, 2020)

In de leidraad die de VGN liet ontwikkelen voor de zorg en ondersteuning aan mensen met beperkingen en intensieve zorgvragen, komt deze visie terug (VGN, 2021). Het perspectief ligt in deze leidraad op persoonsgerichte zorg:

‘Ieder mens heeft intrinsieke waarde. Waardigheid is onderliggend aan alle mensenrechten en betekent dat anderen de intrinsieke waarde van elk mens erkennen en respecteren. Daarom vormt menselijke waardigheid de basis voor de invulling van persoonsgerichte zorg. Volledige en gelijke garantie van mensenrechten vraagt om specifieke maatregelen voor mensen die zich in een kwetsbare situatie bevinden. Dit is uitgewerkt in het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Een speerpunt is dat mensen met beperkingen naar eigen wens en naar vermogen kunnen meedoen aan de samenleving.’

‘Bij persoonsgericht zorg participeren mensen met beperkingen in de samenleving door betekenisvolle relaties aan te gaan met anderen en een volwaardige plek in de samenleving te realiseren. Belangrijk aspect hiervan is sociale inclusie: het gevoel ergens bij te horen is een belangrijk aspect van de kwaliteit van leven. Deelname aan de samenleving door wonen, werken, bezigheid en vrijetijdsbesteding. Dit vraagt om ondersteuning die alert is op persoonlijke wensen, die helpt bij aanleren van vaardigheden die nodig zijn en die mogelijkheden biedt voor de gewenste participatie.’

Geluiden vanuit de politiek

Vanuit de politiek wordt inclusie van mensen met een beperking regelmatig aan de orde gesteld. Wij noemen twee initiatieven. Allereerst is er de motie die najaar 2022, tijdens het debat over de begroting van VWS, in de Tweede Kamer werd aangenomen. In deze motie werd de minister van VWS verzocht een meerjarige nationale strategie voor mensen met een handicap te ontwikkelen (Tweede Kamer der Staten Generaal, 2022). Overwegingen daarbij waren de hardnekkige achterstelling en uitsluiting van mensen met een beperking, de doelen van het VN-verdrag en niet passende en inefficiënte wet- en regelgeving. Kamerleden werden door een groep van belangenorganisaties met klem verzocht om voor deze motie te stemmen (Ieder(in) e.a., 2022).

Motie van het lid Werner c.s.
Voorgesteld 20 oktober 2022

De Kamer,
gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de achterstelling en uitsluiting van mensen met een handicap fundamenteel en hardnekkig is, zoals diverse wetsevaluaties van het SCP en verschillende rapportages van het College voor de Rechten van de Mens laten zien;

overwegende dat volgens het VN-Gehandicaptenverdrag, dat sinds 2016 in Nederland geldt, mensen met een handicap op gelijke voet moeten kunnen deelnemen aan de samenleving;

overwegende dat wet- en regelgeving en de uitvoeringspraktijk, die verdeeld is over diverse ministeries en bestuurslagen, onbedoeld die gelijke deelname regelmatig bemoeilijkt of in de weg staat;

overwegende dat wat nu nodig is, het wijzigen van niet-passende wet- en regelgeving en het verbeteren van de uitvoeringspraktijk, om de achterstelling en uitsluiting op de vele levensterreinen op te heffen, een meerjarige strategie met beleidsagenda vraagt;

verzoekt de Minister van VWS, in samenspraak met vertegenwoordigende organisaties van mensen met een handicap en in het verlengde van de «list of issues» met betrekking tot het VN-Gehandicaptenverdrag, een meerjarige nationale strategie voor mensen met een handicap te ontwikkelen en in de strategie vast te leggen bij wie deze het beste bestuurlijk geborgd kan worden, en gaat over tot de orde van de dag.

Daarnaast noemen we de initiatiefnota Ons land is beperkt van politieke partij GroenLinks (2022). Op basis van een onderzoek onder 130 ervaringsdeskundigen doet men tal van voorstellen op het gebied van wet- en regelgeving, gegroepeerd op de domeinen inkomen en werk, mobiliteit, onderwijs, zorg en ondersteuning, democratie en gebouwen.

Ervaringsdeskundigen

Bij het streven naar een inclusieve samenleving hoort dat er volop gebruik wordt gemaakt van de werkzaamheden van ervaringsdeskundigen. De ervaringsdeskundige zet zijn eigen ervaring als persoon met een beperking in met als doel de positie van mensen met een beperking in de samenleving te verbeteren en hen te ondersteunen. Hij werkt in verschillende omgevingen en kan diverse taken uitvoeren. Hij kan bijvoorbeeld werkzaam zijn als gastdocent in een opleiding voor professionals, adviseur zijn van een gemeente of spreken bij een themabijeenkomst voor cliënten van een zorgorganisatie. Hij kan in dienst zijn van een belangenvereniging voor mensen met een beperking, een zorginstelling of andere organisatie, maar dat hoeft niet.

De inzet van ervaringsdeskundigen sluit ook aan bij het hiervoor genoemde programma Volwaardig leven want het werk van de ervaringsdeskundige draagt bij aan de verbetering van inclusie, het vergroten van de eigen regie en talentontwikkeling van mensen met een verstandelijke beperking in een brede context.

Onlangs is, op initiatief van de belangenvereniging LFB, het ministerie van VWS en de VGN het Competentieprofiel Ervaringsdeskundige verstandelijke Beperking uitgebracht (VWS, LFB & VGN, 2022). Met dit profiel wordt bijgedragen aan de professionalisering van het beroep van ervaringsdeskundige. Het profiel beschrijft wat een ervaringsdeskundige moet kennen en kunnen om het diploma Ervaringsdeskundige VB te behalen. Het opleidingstraject is een ontwikkelingsgericht en zal voor iedere ervaringsdeskundige in een eigen tempo en op maat worden vormgegeven.

1.3. De weerbarstige praktijk

De vorige paragraaf maakte duidelijk dat er in brede kringen veel wensen en ambities zijn voor een meer inclusieve samenleving. In de praktijk echter lukt die toename van inclusie nog niet zo, veel zit in de weg. In het tweede deel van deze publicatie gaan we hier verder op in en laten we op de verschillende levensdomeinen tal van voorbeelden en onderzoeksuitkomsten zien waaruit dit blijkt. In dit inleidende hoofdstuk beperken we ons tot enkele overstijgende, landelijke onderzoeken die zich uitspreken over het proces van participatie en inclusie.

Wet- en regelgeving hindert

Om te beginnen noemen we het in de vorige paragraaf aangehaalde rapport over inclusie in verband met de Brede maatschappelijke heroverwegingen (Inspectie der Rijksfinanciën, 2020). Dit rapport signaleert een aantal knelpunten op het gebied van participatiebeleid:

  • ‘Allereerst is wet- en regelgeving rond participatie verdeeld over verschillende wetten met verschillende paradigma’s/mensbeelden. Dit knelt met name bij huishoudens met problemen op verschillende vlakken (multiproblematiek). Ook bieden wetten niet altijd evenveel ruimte om maatwerk te bieden om problematiek effectief aan te pakken. Een oplossing hiervoor kan gezocht worden in het toewerken naar één wet op het sociaal domein, met voldoende open normen om maatwerk te leveren, maar ook een koppeling met andere domeinen waar nodig.’
  • ‘Binnen het participatiebeleid is veel aandacht voor arbeidsparticipatie. Gemeenten hebben zich in de afgelopen jaren, waarschijnlijk mede als gevolg van de bezuinigingen op re-integratie, vooral gericht op de meest kansrijke groepen in de bijstand. Er is minder aandacht geweest voor mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Het vraagt langdurige inspanningen van gemeenten om deze mensen te activeren zodat zij op termijn kunnen uitstromen naar werk.’

Het Sociaal en Cultureel Planbureau onderzocht wat er terecht is gekomen van de drie eerder genoemde decentralisatiewetten uit 2015: Wmo, Participatiewet en Jeugdwet (SCP, 2020a). Belangrijke conclusies uit het onderzoek zijn:

  • Er is sprake van een stijgend gebruik van individuele Wmo-voorzieningen en van jeugdzorg. Dit duidt er vooralsnog niet op dat mensen met behoefte aan maatschappelijke ondersteuning of jeugdzorg na de decentralisaties vaker een algemene voorziening zijn gaan gebruiken in plaats van een individuele maatwerkvoorziening. Dat laatste was wél de bedoeling van de nieuwe Wmo.
  • Binnen maatwerkvoorzieningen is er noch bij de Wmo noch bij de Jeugdwet een verschuiving van zware naar lichte hulp. Ook dat was wat de wetten wel beoogden.
  • De meeste gemeenten onderschrijven het belang van een integrale aanpak – dat wil zeggen wonen, arbeid, onderwijs, gezondheidszorg e.d. oppakken als een samenhangend geheel – maar in de praktijk is het nog niet altijd gerealiseerd.
  • De samenwerking tussen allerlei partijen (overheden, dienstverlenende organisaties) verloopt lang niet altijd soepel.


		
Moeizame samenwerking op het sociaal domein

‘Gemeenten werken bij de uitvoering van het sociaal domein met verschillende andere partijen samen, zoals zorgverzekeraars, aanbieders van (jeugd)zorg en welzijn, werkgevers, onderwijsinstellingen en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Wanneer de verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij gemeenten is belegd, zou het gemeenten en andere betrokken partijen beter lukken om met elkaar (en niet langs elkaar heen) te werken aan een passende dienstverlening voor de cliënt.
De evaluaties van de Wmo 2015, de Jeugdwet en Participatiewet geven op dit punt een gemengd beeld. Hoewel in de jaren na invoering van de wetten de samenwerking tussen de verschillende betrokkenen steeds beter op gang lijkt te zijn gekomen, komt er in de evaluaties ook een aantal knelpunten naar voren die niet (alleen) zijn toe te schrijven aan opstartproblemen en soms juist ook samenhangen met de decentralisaties.

  1. Betrokken partijen hebben vaak hun eigen regels en doelstellingen, veelal gestuurd door afzonderlijke wetgeving, financieringsstromen en beroepscodes, waardoor samenwerking soms niet van de grond komt.
  2. De afbakening tussen de wetten in het zorglandschap is niet altijd duidelijk, waardoor het niet helder is welke instantie verantwoordelijk is voor welke hulp. Beleidsmedewerkers spreken bijvoorbeeld over grijze gebieden en vage lijnen tussen de Zorgverzekeringswet, Wlz, Wmo en de Jeugdwet. Het is vaak niet duidelijk wie de regie voert als cliënten te maken hebben met hulpverlening uit meerdere wetten tegelijk of na elkaar.
  3. Een risico van de decentralisaties is dat er schaalnadelen kunnen optreden.
  4. De uitwisseling van gegevens is een knelpunt, waarbij het zoeken is naar de juiste balans tussen de noodzaak van gegevensuitwisseling tussen professionals en bescherming van de burger tegen schending van de privacy.’
(SCP, 2020a)

De overeenkomst tussen de rapporten van de Inspectie der Rijksfinanciën en SCP is dat beide spreken van een gebrek aan samenhang tussen de diverse wetten en regels. Elke wet of regelgeving heeft betrekking op een specifiek terrein, waardoor een integrale aanpak – dat wil zeggen een aanpak door de verschillende levensdomeinen heen – onmogelijk is.

Waar het de decentralisatiewetten betreft, is er ook in de voorbereiding van de totstandkoming daarvan veel mis gegaan, aldus de Raad van State (2021):

‘Bij de decentralisaties in het sociaal domein heeft het ontbroken aan het grondige en essentiële voorwerk met betrekking tot de inhoudelijk verwachte resultaten en de bestuurlijke en financiële randvoorwaarden waaraan moet worden voldaan. De noodzaak daartoe was echter temeer aanwezig omdat aan deze overheveling van taken een nieuwe kijk op de verhouding tussen overheid en burger ten grondslag kwam te liggen.’

Tegen die achtergrond bepleitte de Raad al eerder zelfbeheersing en terughoudendheid met nieuwe regelgeving in de eerste jaren na de overheveling van deze taken. ‘Die terughoudendheid is echter niet betracht. Dit heeft de interbestuurlijke verhoudingen onnodig belast.’

Van daadwerkelijke participatie is nog geen sprake

Belangrijke graadmeter van de stand van zaken rond inclusie zijn de rapporten van het College voor de Rechten van de Mens over de implementatie van het VN-verdrag in ons land. Zo voerde het college in 2016 een uitgebreide studie uit naar de participatie van mensen met een beperking, op het gebied van wonen, deel uitmaken van de maatschappij, onderwijs en werk. We kunnen deze studie beschouwen als een soort ‘nulmeting’ omdat in het midden van dat jaar Nederland het VN-verdrag ratificeerde en vanaf dat moment de implementatie van het verdrag een wettelijke plicht werd.

Het college kwam tot de conclusie dat in dat jaar van volledige en daadwerkelijke participatie nog lang geen sprake was (CRvdM, 2018a, 2018b)

Participatie: personen met een beperking in het nadeel

De volledige en daadwerkelijke participatie van personen met een beperking is in 2016 nog niet gerealiseerd. Dat blijkt onder meer uit de meting van indicatoren over het gebruik van buurtvoorzieningen, deelname aan het onderwijs en de arbeidsparticipatie. Op al deze gebieden bestaat er in 2016 verschil tussen enerzijds de algemene bevolking en anderzijds personen met een beperking. Personen met een beperking zijn daarbij in het nadeel.

Gebruik buurtvoorzieningen
Vooral mensen met een (ernstige) lichamelijke beperking maken weinig gebruik van buurtvoorzieningen zoals openbaar vervoer, sportfaciliteiten en uitgaansgelegenheden. Nader onderzoek moet uitwijzen of dat komt door belemmeringen in de fysieke toegankelijkheid. Ook personen met een lichte verstandelijke beperking maken veel minder dan gemiddeld gebruik van buurtvoorzieningen.

Onderwijs
Het VN-verdrag vraagt van Nederland om een systeem van inclusief onderwijs in te voeren. Met het bestaan van speciaal onderwijs naast het reguliere onderwijs lijkt Nederland daar niet aan te voldoen. Uit de meting van de indicatoren over het jaar 2016 blijkt dat een relatief hoog aandeel leerlingen met een verstandelijke beperking en leerlingen met een psychische aandoening naar het speciaal onderwijs gaat. Onder diezelfde groepen is het aandeel voortijdig schoolverlaters ook relatief hoog. Voor leerlingen met een verstandelijke beperking geldt vervolgens nog dat zij vaak thuiszitten omdat zij niet in het bekostigd onderwijs ingeschreven staan. Dit alles schept het beeld dat het reguliere onderwijs voor personen met een verstandelijke of psychische beperking niet erg toegankelijk is. Van leerlingen met een zintuiglijke beperking zien we dat zij een gemiddeld lager onderwijsniveau behalen.

Arbeid
Wat betreft arbeidsparticipatie scoren personen met een zintuiglijke beperking volgens het CBS het laagst: nog niet de helft van de groep heeft in 2016 een betaalde baan. De cijfers laten grote verschillen zien in arbeidsparticipatie tussen enerzijds de algemene bevolking en anderzijds personen met een beperking. Van de algemene bevolking heeft 72% een betaalde baan, terwijl van de mensen met een beperking een veel kleiner aandeel betaald werk heeft: 21% van de personen met een lichte of matige verstandelijke beperking, 22% van de personen met een ernstige psychische aandoening en 36% van de personen met een lichamelijke beperking. Sinds 2012 is deze situatie onveranderd. Discriminatie en het onvoldoende benutten van mogelijke ondersteunende maatregelen kunnen hier oorzaken van zijn.

(CRvdM, 2018a, 2018b)

Ook de participatie van mensen met een beperking bij de totstandkoming van wet- en regelgeving en van beleid op centraal niveau is nog niet goed geregeld, aldus het college. Anders dan het VN-verdrag voorstaat, is deze participatie niet vastgelegd in een wettelijk kader. Wel zijn er beleidskaders waarbinnen participatie op structuurniveau vorm krijgt.

Het college ziet dat de rijksoverheid weliswaar openstaat voor participatie en zoekt naar een goede (infra)structuur, maar er moeten nog stappen gezet worden om in de volle breedte geheel te voldoen aan de verdragsverplichting zoals uitgelegd door het VN-Comité Handicap (CRvdM, 2020a).

Voor de ‘foto’ van 2016 maakte het College voor de Rechten van de Mens gebruik van de uitkomsten van de Participatiemonitor van onderzoeksinstituut Nivel. Deze monitor geldt al jaren als een betrouwbare thermometer van hoe het er met de deelname van mensen met een beperking in onze samenleving voorstaat. In een eigen publicatie met een analyse van data over de jaren 2008 tot en met 2018 komt het instituut tot de bevinding dat er in deze periode op de verschillende leefdomeinen nauwelijks sprake is geweest van verandering (Nivel, 2020). De situatie van 2016 kunnen we dus beschouwen als representatief voor een lange periode daaraan voorafgaand.

Validisme

Mensen met een beperking krijgen op tal van manieren te maken met vooroordelen, stereotype beelden, stigmatisering, marginalisering en discriminatie. Een overkoepelende term hiervoor is ‘validisme’. De manieren waarop mensen met een beperking in aanraking komen met validisme kan verschillende vormen aannemen. Zo kan het bijvoorbeeld gaan om vooroordelen die worden geuit binnen momenten van persoonlijke contact, maar ook om discriminatie door middel van uitsluiting door instanties en werkgevers. Binnen de internationale wetenschap wordt al jaren onderzoek gedaan naar hoe validisme, in het bijzonder bij mensen met een verstandelijke beperking, kan worden teruggedrongen en voorkomen. Dit onderzoek laat zien dat mensen met een verstandelijke beperking wereldwijd nog steeds veel te maken krijgen met discriminatie en uitsluiting. Mensen met een verstandelijke beperking krijgen ook met meer vooroordelen te maken dan mensen met bijvoorbeeld een fysieke beperking. Ook in de landen waar de belangenbehartiging vergevorderd is en gelijke kansen worden weerspiegeld in beleid, wetten en dienstverlening, is van validisme sprake.

Wat betreft Nederland is bekend dat er verschillende stereotypen bestaan onder de Nederlandse bevolking ten aanzien van mensen met een verstandelijke beperking en dat een aantal van deze stereotypen voorspeller zijn van discriminerend gedrag, zoals mensen met een verstandelijke beperking op afstand willen houden. Zo denken mensen nog vaak dat inclusie van volwassenen en kinderen met een verstandelijke beperking in bijvoorbeeld het onderwijs nadelig zou zijn voor volwassenen en kinderen zonder een verstandelijke beperking.

Door Movisie is de kennis van internationaal onderzoek naar validisme in kaart gebracht, zodat deze waar wenselijk en nodig ingezet kan worden in de Nederlandse praktijk om discriminatie van mensen met een verstandelijke beperking tegen te gaan en te voorkomen (Movisie, 2022).

We houden vast aan het verleden

Ook in het buitenland is Nederland nauwlettend gevolgd, onder meer door The Academic Network of European Disability experts (ANED). Dit netwerk is in 2008 opgericht door de Europese Commissie, met als doel de commissie te voorzien van wetenschappelijke ondersteuning en advies.

ANED bracht landenrapporten uit met betrekking tot Living independently and being included in the community 2018-2019. Het rapport over Nederland geeft het beeld van een land dat nogal leeft in het verleden en vasthoudt aan instituutszorg (ANED, 2019):

  • ‘In het algemeen is er bij beleidsmakers, zorgverleners en gehandicaptenorganisaties geen bewustzijn over de noodzaak van artikel 19 van het VN-verdrag: het recht om zelfstandig te leven en de noodzaak om over te stappen van institutionele naar community gerichte ondersteuning. Tot dusverre beschrijft alleen het College voor de Rechten van de Mens duidelijk dat het recht om zelfstandig te wonen en autonome keuzes te maken moet leiden tot de overgang van residentiële zorg naar community gerichte ondersteuningssystemen.
  • Hoewel de hervorming van de langdurige zorg werd veroorzaakt door de hoge kosten van residentiële zorg in Nederland en het, vergeleken met andere landen, hoge percentage mensen dat in residentiële zorg woont, is het nooit de bedoeling geweest om alle residentiële zorg om te zetten in community care. De transformatie van de langdurige zorg heeft niet geleid tot een aanzienlijk lager percentage mensen met een handicap dat in residentiële zorg woont, noch tot aanzienlijk lagere kosten.
  • Het systeem van financiering en organisatie van langdurige zorg maakt directe betaling en incidenteel hogere zorgbudgetten mogelijk. Zorgverleners hebben de mogelijkheid om volledige zorg en ondersteuning bij individuele personen te bieden. Weinig zorgaanbieders maken echter systematisch gebruik van deze mogelijkheden. De overgrote meerderheid van de mensen die in aanmerking komen voor langdurige zorg krijgen plaatsen aangeboden in groepswoningen, met gedeelde woonkamers en de noodzaak om gedeelde zorgverleners zonder vrije keuze te accepteren.’

1.4. Een kennisproject als hulpmiddel

De voorafgaande twee paragrafen, die de situatie rond inclusie belichtten, zowel in het algemeen als van mensen met een beperking, laten een kloof zien: enerzijds is er de brede wens voor meer inclusie, anderzijds een werkelijkheid waarin inclusie vooralsnog lastig te realiseren is. Deze kloof moet overbrugd worden. Die overbrugging vraagt een systematische aanpak waarin de mens voorop staat en het systeem (structuren en instituties) dienstbaar is en aanzet tot meer inclusie. Voor alle duidelijkheid: die overbrugging geldt voor het bereiken van inclusie van welke groepen of personen dan ook.

Noodzakelijke bundeling van kennis

Daarnaast vraagt deze overbrugging een weloverwogen gebruik van de kennis die we inmiddels over inclusie hebben ontwikkeld. Want die kennis is er in grote mate. Maar zij is verspreid en versnipperd. Dit laatste is goed zichtbaar in de vele organisaties die zich, soms in afstemming met elkaar maar vaak op zichzelf, met kennisverwerving over inclusie bezig houden. In een eerste inventarisatie vonden wij meer dan veertig van deze organisaties. Dat zich veel organisaties met inclusie bezighouden, is ook goed te zien op de digitale Startpagina Inclusie (Vereniging Inclusie Nederland, 2020).

Met andere woorden: voor toenemende, succesvolle inclusie is bundeling van kennis een noodzakelijke voorwaarde. We kunnen dan denken aan de volgende kennis:

  • Kennis over het proces van inclusie (hoe kom je er toe).
  • Effectieve wegen, methodieken en tools die hierbij gebruikt kunnen worden.
  • Voorwaarden waaraan de context (leefgemeenschap, wijk, buurt, locatie, gemeente, ondersteunende organisaties) moet voldoen.
  • Instrumenten om het niveau van inclusie en de effecten van maatregelen en instrumenten te kunnen meten.

Over dat laatste, de rol van kennis in het inrichten van de optimale context van inclusie, schreven we eerder: ‘Om tot verdere inclusie in Nederland te komen, heeft de onderzoekswereld de opgave om meer faciliterend te zijn naar de praktijk. Inclusie is een helder concept en we weten inmiddels voldoende over uitsluitende mechanismen om een volgende stap te zetten. De aandacht dient zich te focussen op de inrichting van de voor inclusie noodzakelijke context. Dat vraagt om sec kijken, zonder ideologische blik en aannames.’ (Schuurman, 2018a).

Met ons project willen we tegemoet komen aan de hiervoor beschreven noodzaak om kennis over inclusie te bundelen. Het project bestaat uit twee onderdelen, een studie en de inrichting van een virtuele infrastructuur. Met deze laatste willen we bereiken dat er een platform ontstaat voor het delen van kennis en inzichten, het vormgeven van inclusie met goede voorbeelden en het uitwisselen van wat werkt.

Deze studie

In onze studie verzamelen en ordenen we de kennis over inclusie en maken die bruikbaar voor de praktijk. De resultaten van de studie zijn neergelegd in deze publicatie, die het kernproduct van ons project vormt. Ze bestaat uit de hoofdtekst, afgewisseld met verdiepende teksten en casuïstiek.

De doelen van de studie zijn:

  1. Het doorgronden wat inclusie werkelijk is, dat wil zeggen: helderheid verschaffen over de betekenis, operationalisering en werkbaarheid van inclusie, aangeven wat de maatschappelijke factoren hierbij zijn en het benoemen van wegen naar inclusie.
  2. Het bieden van een overzicht van bestaande kennis over inclusie en de implementatie daarvan.

Een virtuele infrastructuur

We willen de resultaten van de studie ontsluiten voor iedereen die hiervan gebruik wil maken in zijn of haar professionele of persoonlijke leven. De hiervoor benodigde infrastructuur bestaat uit de website inclusievooriedereen.nl die speciaal voor dit project is gebouwd. Op deze website kunnen worden gevonden:

  • Deze publicatie. Met de volledige lijst van gebruikte bronnen en, voor zover beschikbaar, de pdf’s van deze bronnen. Naar de pdf’s kan door de bezoekers van de site direct worden ‘doorgeklikt’ en zij kunnen ook worden gedownload.
  • Een overzicht van methoden en materialen voor de implementatie van inclusie. Hierbij wordt ook gedacht aan andere vormen dan geschreven tekst (bijvoorbeeld (strip)tekeningen, filmmateriaal op YouTube, podcasts, verhalen, tools gerelateerd aan inclusie). Voor zover mogelijk kunnen ook deze worden gedownload.
  • De mogelijkheid voor een klantreis. Dit is de reis die iemand in zijn leven aflegt. De reis gaat door levensfasen en leeftijdscategorieën. Per fase en categorie worden achtereenvolgens beschreven: treffende casuïstiek, de kernelementen van die fase/categorie, wet- en regelgeving (wat je in die fase/categorie mag, kunt en niet mag), knelpunten die zich in deze fase/categorie op de weg naar inclusie kunnen voordoen, individuele oplossingen daarvoor (mogelijkheden en kansen voor een meer inclusief leven) en beslissingsmomenten: wat in welke fase te doen?
    Doel van de klantreizen is om de bezoeker te ondersteunen in zijn eigen route naar volle maatschappelijke participatie in de levensfase waarin hij zich bevindt. We maken hem wegwijs in wat de juridische en maatschappelijke context voor zijn leven betekent, met veel aandacht voor de samenhang tussen de levensdomeinen.
  • Een Platform. Bezoekers van de site leveren vragen, onderwerpen, praktijken en projecten aan die momenteel spelen of recent hebben gespeeld. Doel is kennisuitwisseling en het verder brengen van inclusie als ‘way of live’ voor alle burgers.

De uitvoering van het project

De doelgroep van het project bestaat uit allen die met inclusie te maken hebben, c.q. beleidsmakers, bestuurders, professionals, onderzoekers, mensen met een beperking en hun netwerken, onderwijs (leerlingen/studenten en docenten), verenigingen, het bedrijfsleven, technologische bedrijven, gezondheidszorg, journalistiek, omroepen, bedrijven, MKB, landelijke politici en lokale bestuurders.

Zoals gezegd, gebruiken we de situatie met betrekking tot mensen met een beperking als een informatiebron op basis waarvan we generieke uitspraken over inclusie van wie dan ook kunnen doen. Met betrekking tot de definitie van mensen met een beperking volgen we het VN-verdrag voor de rechten van personen met een handicap (UN, 2007): ‘Personen met langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperkingen die hen in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving’.

In de uitwerking en toepassing van deze definitie baseren we ons op de brede kennis die er over inclusie van deze mensen is. Met de uitkomsten van het project willen we een basis geven voor eerder genoemde maatschappelijke beweging voor inclusie; een beweging die de komende jaren door zal gaan en naar wij hopen uiteindelijk inclusie voor iedereen tot resultaat mag hebben.

We hebben in dit project zelf geen nieuwe kennis ontwikkeld maar louter verzameld en verwerkt wat er aan kennis al aanwezig is. De belangrijkste bronnen zijn:

  • De websites van instituten, bureaus, overheidsorganen en andere organisaties die op het terrein van inclusie en participatie, in het bijzonder van mensen met een beperking, werkzaam zijn en kennis verzamelen.
  • De digitale bibliotheek van onderzoeksbureau Kalliope Consult.
  • Contacten met mensen die persoonlijk bij kennisontwikkeling rond inclusie betrokken zijn.
  • Onze eigen ervaringskennis met het thema inclusie.

In hoofdstuk 4 geven we informatie over de wijze waarop we de kennis hebben verzameld en geordend.

In de uitvoering van het project hebben we dankbaar gebruik gemaakt van de kennis, ervaring en diensten van een aantal mensen (zie voor de namen bijlage 1):

  • Een Commissie van aanbeveling, bestaande uit bekende en gezaghebbende personen uit de gehandicaptenzorg, bedrijfsleven, reguliere dienstverlening en lokale politiek.
  • Een zogenoemde ‘Practicumgroep’ waarin vanuit de praktijk naar ons project werd gekeken en suggesties werden gedaan over deelonderwerpen en ‘best practices’.
  • Enkele inhoudelijk deskundigen, die feedback gaven op de opzet en uitvoering van de publicatie en op concepten van teksten.

1.5. De inhoud van deze publicatie

Deze publicatie bestaat uit twee delen. In het eerste deel beschrijven we de inrichting van onze studie. Om te beginnen (hoofdstuk 2) gaan we in op het inhoudelijk fundament van inclusie zoals dat de afgelopen decennia is gevestigd. We zoomen in op drie onderwerpen: het menselijk functioneren (met aandacht voor de ICF, de internationale classificatie voor dit functioneren), de ondersteuning van mensen (c.q. het ondersteuningsmodel dat is ontwikkeld in de zorg aan mensen met een verstandelijke beperking) en de rechten op participatie en inclusie (zoals weergegeven in het VN-verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap).

Daarna (hoofdstuk 3) bespreken we het concept inclusie: wat bedoelen we met dit begrip en wat zijn de kenmerken van inclusie? Tenslotte (hoofdstuk 4) beschrijven we de wijze waarop wij de kennis hebben verzameld (inhoudelijke en methodische uitgangspunten) en presenteren we de ordening waarvoor we hebben gekozen om de grote hoeveelheid verzamelde kennis te kunnen verwerken.

In het tweede deel van de publicatie beschrijven we de wegen naar inclusie en de kennis en instrumenten die daarbij kunnen worden ingezet. Dit doen we op vier domeinen, die we ontleenden aan de indeling in het programma Onbeperkt meedoen! van het Ministerie van VWS toegepast: wonen, werk, onderwijs, en vrije tijd en mobiliteit.

Die vier domeinen komen aan de orde in de hoofdstukken 5 t/m 8. Elk van deze vier hoofdstukken heeft dezelfde opbouw en behandelt achtereenvolgens de volgende onderwerpen:

  • De betekenis van dit domein voor de mens.
  • De situatie op het domein voor mensen met een beperking (de huidige situatie, innovaties die inclusiviteit dichter bij brengen, in hoeverre er al bij al sprake is van inclusie).
  • Hoe ziet de inclusieve route er op dit domein uit?
  • Suggesties voor verdiepende informatie en tips voor hulpmiddelen en instrumenten.
  • Vijf adviezen voor beleidsmakers.

Feitelijk wordt in deze hoofdstukken een routekaart naar meer inclusie gegeven.

Daarna volgt nog een laatste, beschouwend hoofdstuk waarin we perspectieven op verdere inclusie schetsen en ingaan op de rol van kennis over en onderzoek naar inclusie (hoofdstuk 9).